ECLI:NL:CRVB:2004:AS2756

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
29 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/1191 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 15%

In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Appellante, die als productiemedewerkster werkzaam was, viel op 31 juli 2000 uit met enkelklachten. De Uwv weigerde op 26 september 2001 een uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Dit besluit werd later door de rechtbank 's-Gravenhage bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat er voldoende gegevens waren om de beperkingen van appellante te beoordelen en dat er geen noodzaak was voor een medisch deskundigenadvies, aangezien appellante geen nieuwe medische stukken had ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 november 2004, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. drs. T. Bissessur, en gedaagde door mr. M. de Graaff. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden in vergelijking met het eerdere beroep. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de Uwv terecht had geweigerd om een WAO-uitkering toe te kennen aan appellante, omdat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% was.

De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier mr. A. van Netten, en werd openbaar uitgesproken op 29 december 2004. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de weigering van de WAO-uitkering werd gehandhaafd.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
03/1191 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. drs. T. Bissessur, advocaat te `s-Gravenhage, hoger beroep ingesteld tegen een op 3 februari 2003 door de rechtbank `s-Gravenhage tussen partijen gewezen uitspraak (reg.nr. AWB 02/2476 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 november 2004, waar voor appellante is verschenen mr. Bissessur, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. M. de Graaff, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante was via uitzendbureau Inter Nederland BV werkzaam als productiemedewerkster (inpakster van panklarekip), toen zij op 31 juli 2000 uitviel met enkelklachten. Bij besluit van 26 september 2001 weigerde gedaagde appellante na afloop van de wachttijd van 52 weken op 30 juli 2001 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was.
Bij besluit van 5 juni 2002 (het bestreden besluit) verklaarde gedaagde het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante ongegrond en overwoog daarbij dat uit de onderzoeken door de verzekeringsartsen voldoende gegevens naar voren zijn gekomen om tot een afgewogen oordeel omtrent de voor appellante geldende beperkingen te kunnen komen, dat de rechtbank het inwinnen van een medisch deskundigenadvies niet noodzakelijk achtte omdat appellante in beroep geen medische stukken in geding heeft gebracht op grond waarvan zou kunnen worden getwijfeld aan de juistheid van het oordeel van de verzekeringsartsen, dat gedaagde de geselecteerde functies op goede gronden aan de schatting ten grondslag heeft kunnen leggen, dat met inachtneming van het voor appellante geldende maatmaninkomen het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% bedraagt en dat gedaagde terecht geweigerd heeft appellante een uitkering toe te kennen.
Hetgeen van de zijde van appellante in hoger beroep is aangevoerd bevat, in vergelijking met het beroepschrift in eerste aanleg, geen nieuwe gezichtspunten en heeft de Raad dan ook niet tot een ander oordeel kunnen brengen.
Dit betekent dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.C. Bruning in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) A. van Netten.
Gw