ECLI:NL:CRVB:2004:AS2756
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van WAO-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid onder de 15%
In deze zaak gaat het om een hoger beroep ingesteld door appellante tegen de beslissing van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om haar geen uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen. Appellante, die als productiemedewerkster werkzaam was, viel op 31 juli 2000 uit met enkelklachten. De Uwv weigerde op 26 september 2001 een uitkering toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 15% was. Dit besluit werd later door de rechtbank 's-Gravenhage bevestigd, waarbij werd opgemerkt dat er voldoende gegevens waren om de beperkingen van appellante te beoordelen en dat er geen noodzaak was voor een medisch deskundigenadvies, aangezien appellante geen nieuwe medische stukken had ingediend.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 17 november 2004, waar appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. drs. T. Bissessur, en gedaagde door mr. M. de Graaff. De Raad oordeelde dat de argumenten van appellante in hoger beroep geen nieuwe gezichtspunten boden in vergelijking met het eerdere beroep. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij werd vastgesteld dat de Uwv terecht had geweigerd om een WAO-uitkering toe te kennen aan appellante, omdat het verlies aan verdiencapaciteit minder dan 15% was.
De uitspraak werd gedaan door mr. M.C. Bruning, in tegenwoordigheid van griffier mr. A. van Netten, en werd openbaar uitgesproken op 29 december 2004. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarmee de weigering van de WAO-uitkering werd gehandhaafd.