ECLI:NL:CRVB:2004:AS2742
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- M.M. van der Kade
- H.J. Simon
- Rechtspraak.nl
Weigering van kinderbijslag en halfwezenuitkering op basis van onjuiste informatie over het bestaan van kinderen
In deze zaak gaat het om de weigering van kinderbijslag en een halfwezenuitkering aan gedaagde, die in 1988 een weduwenpensioen aanvroeg na het overlijden van haar echtgenoot. Gedaagde heeft aangegeven dertien kinderen te hebben, waarvan er tien in Turkije verblijven. De Sociale verzekeringsbank, als appellant, heeft onderzoek laten verrichten naar het bestaan van de kinderen Cantürk en Fatma, die volgens gedaagde onder haar zorg vallen. De uitkomsten van dit onderzoek leidden tot de conclusie dat deze kinderen geen kinderen van gedaagde zijn, maar van haar zoon Öztürk. Op basis hiervan heeft de Sociale verzekeringsbank de halfwezenuitkering beëindigd en de kinderbijslag voor Cantürk en Fatma geweigerd.
De rechtbank Zutphen heeft de besluiten van de Sociale verzekeringsbank vernietigd, omdat het onderzoek naar het bestaan van de kinderen onvoldoende zorgvuldig was. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak vervolgens beoordeeld en vastgesteld dat er onvoldoende bewijs is geleverd dat de kinderen Cantürk en Fatma niet bestaan of dat de verstrekte informatie onjuist is. De Raad concludeert dat de weigering van kinderbijslag niet kan standhouden, omdat de twijfels over het bestaan van de kinderen niet overtuigend zijn onderbouwd.
De Raad oordeelt ook dat de weigering van de halfwezenuitkering niet anders kan zijn, aangezien dezelfde rechtsvraag aan de orde is. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en veroordeelt de Sociale verzekeringsbank in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 644,-. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, waarbij de voorzitter en twee leden aanwezig waren, en is openbaar uitgesproken op 31 december 2004.