E N K E L V O U D I G E K A M E R
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. R. van Asperen, advocaat te Groningen, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een op 21 januari 2003 door de rechtbank Assen tussen partijen gewezen uitspraak (reg.nr. 02/822 ZW), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Namens appellante zijn bij brieven van 28 oktober en 1 november 2004 nadere stukken ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 17 november 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Asperen, voornoemd, en waar namens gedaagde is verschenen mr. H. van Wijngaarden, werkzaam bij het Uwv.
De feiten die in rubriek 2 van de aangevallen uitspraak zijn vermeld, worden door partijen niet betwist en vormen ook voor de Raad het uitgangspunt bij zijn oordeelsvorming.
De rechtbank heeft het beroep van appellante ongegrond verklaard en is tot dit oordeel gekomen op grond van de overwegingen dat de behandelend artsen bij appellante geen objectiveerbare somatische of psychische beperkingen, dan wel een combinatie van beide, hebben gevonden en dat gedaagde op grond daarvan terecht tot de conclusie heeft kunnen komen dat appellant op 21 mei 2002 niet ongeschikt was tot het verrichten van haar arbeid als assistente projectmanager. De rechtbank heeft evenmin aanleiding gezien om over te gaan tot het inwinnen van nadere medische informatie of tot het benoemen van een medisch deskundige, waarbij de rechtbank heeft overwogen dat appellante zelf in beroep geen medische informatie heeft overgelegd en dat ook niet is gebleken dat de psychiater, bij wie appellante op dat moment onder behandeling stond, van mening is dat bij appellante sprake is van een duidelijk omschreven psychiatrische stoornis.
In hoger beroep is namens appellante naar voren gebracht dat zij onverkort van mening is dat zij op 21 mei 2002 niet in staat was haar werkzaamheden te verrichten door ziekte of gebreken en dat de door haar geuite klachten voldoende duidelijk en geobjectiveerd zijn. Namens appellante is verzocht haar te laten onderzoeken door een psychiater. Ter ondersteuning van deze stelling is een rapport (met bijlagen) in geding gebracht van D.J. Schakel, rga en medisch adviseur te Groningen, van 27 oktober 2004.
De Raad overweegt als volgt.
Evenals de rechtbank is de Raad van oordeel dat de in het dossier aanwezige medische informatie een voldoende grondslag heeft kunnen vormen voor het standpunt van gedaagde dat appellante op 21 mei 2002 niet ongeschikt was voor haar arbeid. De door appellante in de loop van de procedure ingebrachte gegevens van medische aard maken dit naar het oordeel van de Raad niet anders en geven evenmin aanleiding om appellante te laten onderzoeken door een psychiater. Schakel heeft in zijn rapport aangegeven dat hij niet kan uitsluiten dat mogelijk de gedragsstoornissen in het verleden te veel op de voorgrond zijn geweest en dat het depressieve beeld onderbelicht is gebleven. Hij is tot dit standpunt gekomen omdat inmiddels in tegenstelling tot de behandelaren in het verleden de GGZ thans stelt dat er sprake is van een depressie in remissie, aldus Schakel. Om die reden zou de Raad een deskundigenonderzoek door een psychiater moeten laten verrichten.
De Raad stelt vast dat Schakel met de GGZ het oog heeft op het indicatieonderzoek psychotherapie, gehouden op 2 en 5 maart 2004 door J. Hoogendoorn-Pols, psycholoog/psychotherapeut. Zij stelt als diagnose op As-I: depressieve stoornis in remissie. De Raad merkt hierbij op dat voor het bepalen van de vraag of een betrokkene zijn arbeid kan verrichten, niet louter de diagnose van belang is. Dat er psychische problemen zijn geweest die appellante een tijd lang ongeschikt maakten om haar werk te verrichten staat vast. Deze psychische problemen zijn door de verzekeringsartsen die appellant na haar ziekmelding op 24 oktober 2001 vanaf 7 januari 2002 met enige regelmaat hebben gezien, steeds omschreven als spanningsklachten, dan wel spanningsklachten/burn out. In die periode heeft appellante gesprekken gevoerd met de psychotherapeute L.E. Vis en de psycholoog A.M.W. van Eersel. De hersteldverklaring heeft plaatsgevonden nadat de gesprekken van Van Eersel waren afgesloten en appellante geen verder initiatief heeft genomen tot contact met haar huisarts.
Bovendien kan de Raad het standpunt onderschrijven van de bezwaarverzekeringsarts, zoals ter zitting door de gemachtigde van gedaagde verwoord, dat het rapport van Hoogendoorn-Pols niet voldoende geobjectiveerd is door het ontbreken van eigen onderzoeksgegevens.
Ter zitting heeft appellante nog gesteld dat ook haar rugklachten haar ongeschikt maakten tot het verrichten van haar arbeid. Deze stelling kan de Raad evenmin onderschrijven. De Raad verwijst in dit verband naar het uittreksel van de patiëntenkaart van huisarts Barendregt, waarin de specialistische rapporten van de orthopedisch chirurg J.W.H. Gabriels en de neuroloog J.P. Schipper zijn weergegeven en waarover Schakel in zijn rapport opmerkt dat hieruit geen afwijkingen zijn op te maken. Verder geeft Schakel aan dat de afwijkingen zoals die genoemd worden door de manueel therapeut Oudman hooguit aanleiding geven tot een lichte beperking voor zwaardere rugbelasting, waarbij hij opmerkt dat deze zwaardere rugbelasting niet voorkomt in het eigen werk van appellante.
Gelet op voorgaande overwegingen komt de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep niet kan slagen en dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.C. Bruning in tegenwoordigheid van mr. A. van Netten als griffier en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.