ECLI:NL:CRVB:2004:AS2621
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verzekeringsplichtige arbeidsverhouding van een werknemer in de machine-industrie
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004, staat de vraag centraal of de betrokken werknemer voor de gedaagde, een groothandel in onderdelen van de machine-industrie, werkzaam is geweest in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die de bestreden besluiten van het Uwv had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksrapporten onvoldoende bewijs boden voor een gezagsverhouding tussen de werknemer en de gedaagde.
De Raad heeft de zaak op zitting behandeld op 2 december 2004, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Gansekoele en de gedaagde door mr. T. Tanghe. De Raad heeft de bevindingen van de onderzoeksrapporten in overweging genomen, waaruit bleek dat de werknemer in dienst was van de gedaagde en regelmatig werd ingeschakeld voor werkzaamheden, ook in het buitenland. De Raad concludeert dat er sprake is van een gezagsverhouding, aangezien de werknemer zijn werkzaamheden persoonlijk diende te verrichten en hiervoor loon ontving.
De Raad oordeelt dat de arbeidsverhouding van de werknemer moet worden aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking, ondanks eventuele zelfstandigheid. Het hoger beroep van het Uwv slaagt, en de Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de gedaagde ongegrond wordt verklaard. Er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.