ECLI:NL:CRVB:2004:AS2621

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5936 ALGEM + 02/5937 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de verzekeringsplichtige arbeidsverhouding van een werknemer in de machine-industrie

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004, staat de vraag centraal of de betrokken werknemer voor de gedaagde, een groothandel in onderdelen van de machine-industrie, werkzaam is geweest in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Arnhem, die de bestreden besluiten van het Uwv had vernietigd. De rechtbank oordeelde dat de onderzoeksrapporten onvoldoende bewijs boden voor een gezagsverhouding tussen de werknemer en de gedaagde.

De Raad heeft de zaak op zitting behandeld op 2 december 2004, waarbij de appellant werd vertegenwoordigd door mr. H.J. Gansekoele en de gedaagde door mr. T. Tanghe. De Raad heeft de bevindingen van de onderzoeksrapporten in overweging genomen, waaruit bleek dat de werknemer in dienst was van de gedaagde en regelmatig werd ingeschakeld voor werkzaamheden, ook in het buitenland. De Raad concludeert dat er sprake is van een gezagsverhouding, aangezien de werknemer zijn werkzaamheden persoonlijk diende te verrichten en hiervoor loon ontving.

De Raad oordeelt dat de arbeidsverhouding van de werknemer moet worden aangemerkt als een privaatrechtelijke dienstbetrekking, ondanks eventuele zelfstandigheid. Het hoger beroep van het Uwv slaagt, en de Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarbij het beroep van de gedaagde ongegrond wordt verklaard. Er wordt geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
02/5936 ALGEM
02/5937 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], gevestigd te [vestigingsplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant is hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen op 25 oktober 2002 onder kenmerk 01/1681 en 01/2156 door de rechtbank Arnhem gewezen uitspraak.
Namens gedaagde heeft mr. T. Tanghe, werkzaam bij Schuiteman Accountants te Voorthuizen, een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad op 2 december 2004, waar namens appellant is verschenen mr. H.J. Gansekoele, werkzaam bij het Uwv, en waar voor gedaagde is verschenen mr. Tanghe, voornoemd.
II. MOTIVERING
Gedaagde heeft een groothandel in onderdelen van de machine-industrie. Sinds begin 1998 heeft [werknemer] (hierna: [werknemer]) montagewerkzaamheden voor gedaagde verricht op mechanisch gebied. Naar aanleiding van een bij gedaagde gehouden looncontrole, welke heeft geresulteerd in een looncontrolerapport van 3 november 2000, alsmede een onderzoek gehouden bij de accountant van [werknemer] zoals neergelegd in het rapport van 8 december 2000, heeft appellant bij de bestreden besluiten van 17 augustus 2001 en 3 december 2001 zijn standpunt gehandhaafd dat [werknemer] voor gedaagde in een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding werkzaam is geweest.
De rechtbank heeft het door gedaagde ingestelde beroep gegrond verklaard, de bestreden besluiten vernietigd en beslissingen gegeven ter zake van proceskosten en griffierecht. De rechtbank is van oordeel dat de aan de bestreden besluiten ten grondslag liggende onderzoeksrapporten onvoldoende zijn om te kunnen concluderen dat sprake is van een gezagsverhouding.
De Raad kan de rechtbank hierin niet volgen. Blijkens de bevindingen van voornoemde onderzoeksrapporten is [werknemer] in dienst van gedaagde werkzaam geweest en wordt hij onder meer in vakantieperioden ingeschakeld om met een vaste werknemer van gedaagde storingsdienst te draaien. Daarnaast werd hij vanuit zijn woonplaats in Nederland ingezet op grote projecten, mede in het buitenland, waarbij hij eveneens werkzaam was met het vaste personeel. Hierbij maakte [werknemer] naast eigen handgereedschap en las-apparatuur gebruik van specifiek en kostbaar gereedschap van gedaagde. Uit dit alles volgt naar het oordeel van de Raad dat sprake is van een gezagsverhouding tussen gedaagde en [werknemer]. Nu niet is betwist dat [werknemer] zijn werkzaamheden persoon-lijk diende te verrichten en hij hiervoor loon ontving, dient de onderhavige arbeidsverhouding aangemerkt te worden als een privaatrechtelijke dienstbetrekking. De Raad tekent hierbij aan dat eventuele zelfstandigheid aan een privaatrechtelijke dienstbetrekking niet in de weg staat.
Gezien het vorenstaande slaagt het hoger beroep.
De Raad ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
???. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. R.C. Stam, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.
(get.) R.C. Stam
(get.) .A. Kovács
He/10124