ECLI:NL:CRVB:2004:AS2297

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
21 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/5429 AWBZ + 02/5430 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen uitspraken over eigen bijdrage AWBZ en discriminatie op basis van burgerlijke status en geslacht

In deze zaak heeft appellant, als erfgenaam van betrokkene, hoger beroep ingesteld tegen twee uitspraken van de rechtbank ’s-Gravenhage van 24 september 2002, betreffende de hoogte van de eigen bijdrage AWBZ in verband met verblijf in een verpleeginrichting. De Centrale Raad van Beroep heeft de gedingen gevoegd behandeld. Appellant heeft aangevoerd dat de bestreden besluiten van gedaagde I en II onterecht zijn, onder andere omdat gedaagde I onbevoegd zou zijn geweest om het besluit te nemen, aangezien betrokkene per 1 januari 1999 niet meer verzekerd was bij gedaagde I. De Raad heeft vastgesteld dat de bij gedaagde I afgesloten ziektekostenverzekering van betrokkene inderdaad is beëindigd, waardoor gedaagde I niet bevoegd was tot het nemen van het bestreden besluit. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep gegrond verklaard, met als gevolg dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven. In geding II heeft de Raad de aangevallen uitspraak bevestigd, omdat er geen aanleiding was om anders te oordelen. De Raad heeft gedaagde I veroordeeld in de proceskosten van appellant en het griffierecht vergoed.

Uitspraak

02/5429 AWBZ
02/5430 AWBZ
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[erfgenaam], erfgenaam van [betrokkene], wonende te Voorburg, appellant,
en
I. de naamloze vennootschap Delta Lloyd Zorgverzekering N.V., gevestigd te
‘s-Gravenhage, gedaagde I,
II. de naamloze vennootschap N.V. Univé Zorg, gevestigd te Alkmaar, gedaagde II.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen twee uitspraken van de rechtbank
’s-Gravenhage van 24 september 2002, reg.nrs. 00/12002 AWBZ (geding I) en 01/3327 AWBZ (geding II).
Gedaagden hebben verweerschriften ingediend.
Bij brief van 19 mei 2004 heeft mr. B.J.W. Walraven, advocaat te Rotterdam, namens appellant in geding I van repliek gediend. Gedaagde I heeft op 9 november 2004 schriftelijk daarop gereageerd. Bij brief van 23 november 2004 heeft gedaagde II haar verweerschrift aangevuld.
Op 22 november 2004 is bij de Raad van gedaagde II ingekomen een op 17 november 2004 aan gedaagde I verleende machtiging om met terugwerkende kracht namens haar het besluit op bezwaar van 25 oktober 2000 inzake de vaststelling van de eigen bijdrage op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) te nemen.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van 24 november 2004. Appellant is in persoon verschenen. Gedaagden zijn niet verschenen.
II. MOTIVERING
[betrokkene] (hierna: betrokkene) is op 1 januari 2004 overleden. Appellant heeft als enig erfgenaam van betrokkene de procedure voortgezet.
Delta Lloyd Zorgverzekering N.V. is rechtsopvolger van Nuts Ziektekosten N.V. Waar in het navolgende wordt gesproken over gedaagde I, wordt daaronder mede verstaan Nuts Ziektekosten N.V. N.V. Univé Zorg is rechtsopvolger van de Onderlinge Verzekerings-maatschappij Univé Zorg U.A. Waar in het navolgende wordt gesproken over gedaagde II, wordt daaronder mede verstaan Univé Zorg U.A.
Voor de in dit geding van belang zijnde feiten verwijst de Raad, mede gelet op de gedingstukken, naar de aangevallen uitspraken. Hij volstaat hier met het volgende.
Betrokkene is op 25 maart 1991 opgenomen in verpleeginrichting [naam verpleeginrichting] te [vestigingsplaats].
Het bestreden besluit van 25 oktober 2000 van gedaagde I (hierna: bestreden besluit I) strekt tot handhaving van haar besluit van 1 mei 2000, waarbij gedaagde I de door betrokkene in verband met haar verblijf in [naam verpleeginrichting] verschuldigde eigen bijdrage AWBZ met ingang van 1 juli 2000 op basis van artikel 4 van het Bijdragebesluit zorg heeft vastgesteld op f. 2.215,63 per maand. Het bestreden besluit van 9 augustus 2001 van gedaagde II (hierna: bestreden besluit II) houdt in de ongegrondverklaring van de bezwaren van betrokkene tegen het besluit van 11 mei 2001 van gedaagde II. Bij dit besluit heeft gedaagde II de door betrokkene vanwege het verblijf in [naam verpleeginrichting] verschuldigde eigen bijdrage AWBZ met ingang van 1 juli 2001 op basis van artikel 4 van het Bijdragebesluit zorg vastgesteld op f. 2.292,86 per maand.
Betrokkene heeft tegen beide bestreden besluiten beroep bij de rechtbank ingesteld. Zij heeft daartoe aangevoerd, dat bij het vaststellen van de eigen bijdragen een ingevolge artikel 26 van het Internationale Verdrag inzake burgerrechten en politieke rechten (IVBPR) verboden onderscheid wordt gemaakt naar burgerlijke status en geslacht. Subsidiair heeft zij aangevoerd dat zij door de hoogte van de eigen bijdrage onevenredig wordt beperkt in haar ontplooiingsmogelijkheden, in welk verband zij een beroep heeft gedaan op artikel 15, eerste lid, aanhef en onder a, van het Internationale Verdrag inzake economische, sociale en culturele rechten (IVESCR). Meer subsidiair heeft zij zich op het standpunt gesteld dat in haar situatie nog steeds sprake is van het hebben van een eigen huishouding (te Voorburg).
Bij de aangevallen uitspraken is het tegen de beide bestreden besluiten ingestelde beroep ongegrond verklaard. Daarbij heeft de rechtbank verwezen naar haar eerdere -inmiddels door de Raad bij uitspraak van 13 december 2001 bevestigde - uitspraken van 16 oktober 2000, reg. nrs. 99/6591 AWBZ en 99/11299 AWBZ, waarin de door betrokkene op dezelfde gronden ingestelde beroepen tegen vaststelling van de eigen bijdrage AWBZ per 1 juli 1998 en 1 juli 1999 op de voet van het Bijdragebesluit zorg ongegrond zijn verklaard. De rechtbank heeft geen grond gezien om ten aanzien van de grieven tegen de per 1 juli 2000 en 1 juli 2001 vastgestelde eigen bijdragen anders te oordelen dan in haar eerdere uitspraak van 16 oktober 2000.
Appellant heeft zich in hoger beroep tegen de aangevallen uitspraken gekeerd.
Daarbij zijn dezelfde beroepsgronden aangevoerd als tegen de uitspraak van 16 oktober 2000 van de rechtbank ’s-Gravenhage. Daarnaast heeft appellant zich op het standpunt gesteld dat bestreden besluit I onbevoegd is genomen, omdat betrokkene met ingang van 1 januari 1999 niet meer verzekerd was bij gedaagde I.
De Raad komt tot de volgende beoordeling.
Inhoudelijk
Evenmin als de rechtbank ziet de Raad aanleiding om met betrekking tot de door appellant in beide gedingen aangevoerde materiële beroepsgronden, die een herhaling zijn van de grieven die namens betrokkene in eerste aanleg en in eerdere procedures bij de Raad naar voren zijn gebracht, anders te oordelen dan in zijn uitspraken van
13 december 2001 (reg.nrs. 00/6167 AWBZ en 00/6168 AWBZ) en 12 augustus 1997 (reg. nrs. 96/2949 AWBZ en 96/2950 AWBZ), waarin een beroep op deze gronden is afgewezen.
In geding II leidt dit ertoe dat de aangevallen uitspraak met reg. nr. 01/3327 voor bevestiging in aanmerking komt. In dat geding ziet de Raad geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
Bevoegdheid gedaagde I
De grief met betrekking tot de onbevoegdheid van gedaagde I slaagt. Appellant heeft aangetoond dat de bij gedaagde I afgesloten ziektekostenverzekering van betrokkene met ingang van 1 januari 1999 is beëindigd. Dat heeft tot gevolg dat gedaagde I niet bevoegd was tot het nemen van bestreden besluit I, zodat dit voor vernietiging in aanmerking komt. De aangevallen uitspraak met reg. nr. 00/12002 AWBZ, waarbij dat besluit in stand is gelaten, deelt dit lot.
Betrokkene is per 1 januari 1999 voor ziektekosten verzekerd bij gedaagde II. Nu uit de machtiging van 17 november 2004 blijkt dat gedaagde II bestreden besluit I voor haar rekening heeft genomen en - zoals hiervoor is overwogen - de inhoudelijke grieven van appellant tegen dat besluit geen doel treffen, ziet de Raad aanleiding te bepalen dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit I in stand blijven.
In het voorgaande vindt de Raad aanleiding gedaagde I te veroordelen in de reiskosten van appellant in eerste aanleg tot een bedrag van € 1,20 en in hoger beroep te veroordelen in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 161 -, en tot een bedrag van € 7,35 aan reiskosten.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
recht doende:
Geding I:
Vernietigt de aangevallen uitspraak van 24 september 2002, reg. nr. 00/12002 AWBZ;
Verklaart het beroep gegrond;
Vernietigt het bestreden besluit van 25 oktober 2000;
Bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit van 25 oktober 2000 in stand blijven;
Bepaalt dat deze uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
Veroordeelt Delta Lloyd Zorgverzekering N.V. in de proceskosten van appellant tot een bedrag van € 169,55;
Bepaalt dat Delta Lloyd Zorgverzekering N.V. aan appellant het in eerste aanleg en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 109,23 vergoedt;
Geding II:
Bevestigt de aangevallen uitspraak van 24 september 2002, reg. nr. 01/3327 AWBZ.
Aldus gegeven door mr. M.I. 't Hooft als voorzitter en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en
mr. R.H. de Bock als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 21 december 2004.
(get.) M.I. ’t Hooft
(get.) C.H.T.W. van Rooijen
HE/16124