[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
het dagelijks bestuur van het Instituut Zorgverzekering Ambtenaren Nederland (IZA), gevestigd te Nieuwegein, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 24 mei 2002, nr. SBR 01/890, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens gedaagde is een verweerschrift ingediend.
Het geding is gevoegd behandeld met de zaken, aanhangig onder registratienummer 02/5945 AW, 03/3679 AW, 02/3681 AW en 04/4899 AW ter zitting van 3 november 2004, waar voor appellante is verschenen mr.drs. J.G.C. van Schaik, juridisch adviseur van de Nederlandse Vereniging van Rugpatiënten, te Rozendaal. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. van de Pol.
Na de behandeling ter zitting zijn de zaken gesplitst; thans wordt in de zaak 02/3468 AW afzonderlijk uitspraak gedaan.
1. De Raad gaat bij zijn oordeelsvorming uit van de volgende, tussen partijen niet in geschil zijnde, feiten en omstandigheden.
1.1. Appellante heeft in verband met ernstige rugklachten in 1979 een operatie ondergaan (spondylodese L5-S1). Appellante reageerde goed op de operatie maar in 1993 zijn de klachten weer teruggekomen. Medisch onderzoek wees uit dat de tussenwervelschijven L4-L5 en L3-L4 niet meer goed functioneerden en geconcludeerd werd dat behandeling niet meer mogelijk was. Na een consult heeft de orthopedisch chirurg drs. W.S. Zeegers te kennen gegeven een oplossing te zien voor appellantes rugklachten door het plaatsen van een discusprothese.
1.2. Appellante heeft gedaagde op 3 december 2000 verzocht om vergoeding van de kosten verband houdende met de second opinion en het implanteren van een discusprothese in de Alpha Klinik te München (Duitsland).
1.3. Gedaagde heeft die aanvraag bij besluit van 29 december 2000 afgewezen.
1.4. Bij besluit van 11 april 2001 heeft gedaagde het bezwaar tegen dat besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep tegen het besluit van 11 april 2001 bij uitspraak van 24 mei 2002 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft daartoe overwogen dat gedaagde op goede grond de onderhavige ingreep heeft kunnen aanmerken als een verrichting die niet behoort tot het in Nederland gangbare terrein der geneeskunde, nu voor deze verrichting geen door het College tarieven gezondheidszorg wettelijk goedgekeurd tarief als bedoeld in de Wet tarieven gezondheidszorg is bepaald en dat gedaagde ook op grond van internationaalrechtelijke bepalingen tot de onderhavige afwijzing heeft mogen en kunnen komen.
Appellante heeft zich gemotiveerd tegen de aangevallen uitspraak gekeerd.
3. In hoger beroep spitst het geschil zich toe op de vraag of gedaagde zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat het aanbrengen van een discusprothese niet kan worden aangemerkt als een behandeling die behoort tot het gangbare terrein van de geneeskunde.
3.1. Appellante stelt zich op het standpunt dat het aanbrengen van een discusprothese als gangbaar in de zin van de van toepassing zijnde regelgeving moet worden aangemerkt. De vraag of die behandeling gangbaar is wordt naar haar mening bepaald aan de hand van de maatstaven die het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen (hierna: HvJEG) in zijn arrest van 12 juli 2001, reg.nr. C-157/99 heeft geformuleerd. Daarvan uitgaande heeft appellante er op gewezen dat deze behandeling door de orthopedisch chirurg drs. W.S. Zeegers van 1989 tot 1 augustus 2000 is uitgevoerd in het Maaslandziekenhuis te Sittard en aansluitend in de Alpha Klinik te München. In Nederland is de ingreep tot 1 augustus 2000 door ziektekostenverzekeraars en ziekenfondsen vergoed onder de CTG-code voor ventrale spondylodese. Sinds de tweede helft van 2002 wordt de behandeling vergoed en uitgevoerd in ziekenhuizen in Zwolle en Alkmaar. De discusprothese-operatie wordt uitgevoerd in een aanzienlijk aantal landen, daaronder begrepen België, Frankrijk, Italië, Zwitserland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten. Gesteld wordt dat wereldwijd meer dan 7000 rugpatiënten op die manier zijn behandeld. Gewezen is op diverse publicaties waarin de klinische ervaringen met deze behandeling zijn beschreven. Voorts is aangevoerd dat de behandeling vergoed wordt door Krankenkassen en andere ziektekostenverzekeraars in Duitsland, door mutualiteiten in België en door Franse ziektekostenverzekeraars. De Amerikaanse Food and Drugs Administration (FDA) heeft voor de Charité, een bepaald type discusprothese, na onderzoeken in oktober 2004 een veiligverklaring afgegeven. Appellante heeft benadrukt dat zij in Nederland was uitbehandeld.
3.2. Gedaagde stelt zich op het standpunt dat de discusprothese niet gangbaar kan worden gevonden aangezien deze door de internationale wetenschap onvoldoende is onderzocht. Met name ontbreken betrouwbare onderzoeken over de effecten op lange termijn. Tot augustus 2000 heeft vergoeding van de discusprothese plaats gevonden omdat indertijd niet duidelijk was dat het om een andere behandeling ging dan een ventrale spondylodese. Gedaagde baseert zijn standpunt onder meer op adviezen van zijn medisch adviseur, een brief d.d. 13 oktober 2000 van dr. C.M.T. Plasmans, voorzitter van de Nederlandse Orthopaedische Vereniging aan Zorgverzekeraars Nederland en een artikel van een aantal orthopedisch chirurgen uit academische ziekenhuizen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde (NTG) van 31 augustus 2002 waarin de resultaten van studies uit verschillende landen zijn geëvalueerd en waarbij - onder meer in verband met de risico’s van prothese-gerelateerde complicaties op langere termijn en het ontbreken van voldoende betrouwbare lange termijnresultaten in de literatuur - het plaatsen van een discusprothese is aangemerkt als experimentele chirurgie.
4. De Raad, zich beperkende tot het punt van geschil, overweegt het volgende.
4.1. In artikel 1, eerste lid van het Reglement Zorgverzekering IZA Nederland (hierna: het IZA-Reglement) is bepaald (voorzover van belang) dat het deelnemerschap de deelnemer recht geeft, eventueel onder bepaalde, jaarlijks bij de vaststelling van de in artikel 12 van de IZA Nederland-Regeling (hierna: de IZA-Regeling) bedoelde vergoedingenlijst door het algemeen bestuur te stellen voorwaarden, op geldelijke uitkeringen tot een door het algemeen bestuur ingevolge artikel 35, derde lid, van de IZA-Regeling voor elk kalenderjaar te bepalen percentage van de kosten voor de in dat artikellid weergegeven vormen van medische hulp, waaronder onder meer ziekenhuisverpleging en klinische specialistische hulp.
In artikel 4 eerste lid, aanhef en onder c, van het IZA-Reglement is bepaald dat een vergoeding als bedoeld in artikel 1 niet wordt verstrekt indien de kosten betrekking hebben op leveringen en verrichtingen die niet behoren tot het in Nederland gangbare terrein der geneeskunde.
4.2. Uit het arrest van het HvJEG van 12 juli 2001, reg.nr. C-157/99, volgt dat in het kader van de vraag of een behandeling gangbaar moet worden gevonden, beoordeeld dient te worden of deze door de internationale wetenschap voldoende is beproefd en deugdelijk bevonden. Bij die beoordeling dienen alle beschikbare relevante gegevens in aanmerking te worden genomen, waaronder met name literatuur, wetenschappelijke onderzoeken en gezaghebbende meningen van specialisten, alsmede de vraag of de betrokken behandeling al dan niet wordt gedekt door het stelsel van ziektekostenverzekering van de lidstaat waarin de behandeling plaatsvindt.
4.3. De Raad is op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting tot het oordeel gekomen dat het implanteren van een discusprothese ten tijde hier in geding, te weten het tijdvak van 3 december 2000 tot 11 april 2001, in de internationale wetenschap nog niet zodanig was beproefd en deugdelijk bevonden dat deze behandeling als gangbaar in de zin van het IZA-Reglement kon worden aangemerkt.
De Raad heeft daarbij in aanmerking genomen dat -de in binnen- en buitenland gepubliceerde onderzoeken veelal tot de conclusie komen dat nader onderzoek omtrent de effecten op langere termijn nodig is;
-de Nederlandse Orthopedische Vereniging van mening is dat nader onderzoek moet worden gedaan naar de lange termijneffecten en dat niet gebleken is dat de ledenraad zich van de brief van zijn voorzitter van 13 oktober 2000 heeft gedistantieerd;
-gezaghebbende specialisten in Medisch Contact van 26 april 2002 een vergelijkend randomized controlled trial met typen van spondylodese noodzakelijk hebben geacht teneinde de theoretische voordelen van de discusprothese met name ook wat betreft de lange termijneffecten te kunnen beoordelen;
-een aantal aan academische ziekenhuizen verbonden orthopedisch chirurgen in NTG van 31 augustus 2002 het plaatsen van een discusprothese - onder meer wegens het ontbreken van betrouwbare lange termijn resultaten in de internationale literatuur - als experimentele chirurgie aanmerken;
-de orthopedisch chirurg drs. Zeegers zelf heeft erkend dat nog onderzoek moet worden gedaan naar de effecten op langere termijn;
-ten tijde in geding niet is gebleken van gezaghebbende meningen van buitenlandse en binnenlandse specialisten dat onderzoek naar de effecten op langere termijn achterwege kan blijven;
-onderzoek in binnen- en buitenland omtrent de effecten op langere termijn ten tijde in geding ontbreekt;
-eerst in het najaar van 2002 in ziekenhuizen te Zwolle en Alkmaar onderzoek is begonnen naar de effecten op langere termijn;
-eerst in oktober 2004, dus na het tijdvak in geding, de resultaten van de beoordeling door de FDA bekend zijn gemaakt.
4.4. Het feit dat de tot 2000 door drs. Zeegers in Nederland toegepaste discusprothesebehandeling is vergoed doet aan het voorgaande evenmin af, reeds omdat de behandeling - zonder medeweten van het IZA-bestuur - onder een andere aanduiding (ventrale spondylodese) is gedeclareerd en als zodanig is vergoed.
4.5. Voorts kan de stelling dat het aanbrengen van een discusprothese wel zou worden vergoed door - onder meer - de Krankenkassen in Duitsland, niet tot het oordeel leiden dat deze behandeling in de internationale medische wetenschap ten tijde in geding wel voldoende beproefd en deugdelijk was bevonden. De Raad merkt in dit verband op dat geen inzicht is verschaft in de beoordeling die tot de gestelde vergoeding zou hebben geleid.
5. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, zij het met verbetering van de gronden, dient te worden bevestigd.
6. De Raad acht geen termen aanwezig voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.I. ‘t Hooft als voorzitter en mr. R.M. van Male en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert als leden, in tegenwoordigheid van C.H.T.W. van Rooijen als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 29 december 2004.
(get.) C.H.T.W. van Rooijen.