ECLI:NL:CRVB:2004:AS2215
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de status van reserve-rijders
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004, staat de verzekeringsplicht van taxichauffeurs centraal, met specifieke aandacht voor de status van reserve-rijders. Appellant, een taxichauffeur, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat hij verzekeringsplichtig was voor de jaren 1996 en 1997. De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat de verzekeringsplicht voor appellant en zijn mede-vennoten van toepassing was, en dat de besluiten van gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), in stand konden blijven. De Raad heeft ook de ingangsdatum van de verzekeringsplicht voor een van de betrokkenen, N. J., vastgesteld op 1 mei 1997.
De Raad heeft verder overwogen dat er arbeidsovereenkomsten bestonden tussen appellant en de reserve-rijders, en dat het aan appellant was om aan te tonen dat hij geen werkgever was. Dit bewijs is volgens de Raad niet geleverd, waardoor de conclusie volgt dat er sprake is van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding. De Raad heeft ook bevestigd dat het Uwv terecht geen uitstel van betaling heeft verleend voor de opgelegde premienota's. De uitspraak van de rechtbank is derhalve bevestigd, en de Raad heeft geen aanleiding gezien om in hoger beroep anders te beslissen.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in de taxibranche en de noodzaak om aan de verzekeringsplicht te voldoen, ook voor reserve-rijders. De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere beslissing van de rechtbank bevestigd, waarmee de verzekeringsplicht voor taxichauffeurs en de consequenties daarvan zijn onderstreept.