ECLI:NL:CRVB:2004:AS2134
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en premies sociale verzekeringswetten
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004, gaat het om de verzekeringsplicht van taxichauffeurs, specifiek gericht op de vennoten van een vennootschap onder firma die een taxibedrijf exploiteren. De appellanten, vertegenwoordigd door mr. E. Bos RA, hebben hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat zij premies op basis van het door derden verreden loon verschuldigd zijn. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een grootschalig onderzoek naar de taxibranche, dat in 1994 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd ingesteld. De rechtbank had vastgesteld dat er niet-verantwoorde diensten waren gereden door reservechauffeurs, en dat de appellanten niet konden aantonen dat deze diensten niet door derden waren uitgevoerd.
De Raad overweegt dat de appellanten niet hebben aangetoond dat zij geen werkgever zijn van de reservechauffeurs, en dat er voldoende bewijs is dat de diensten door derden zijn gereden. De Raad concludeert dat er sprake is van verzekeringsplichtige arbeidsverhoudingen, wat betekent dat de appellanten premieplichtig zijn voor het loon dat door deze derden is ontvangen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er zijn geen redenen om in hoger beroep af te wijken van de eerdere beslissing. De Raad wijst erop dat de appellanten niet in staat zijn geweest om bewijs te leveren dat de diensten niet zijn gereden, en dat de gedaagde, het Uwv, terecht tot de conclusie is gekomen dat premies verschuldigd zijn.
De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in de taxibranche en de noodzaak om een correcte administratie bij te houden van gereden diensten en de bijbehorende verzekeringsplicht.