ECLI:NL:CRVB:2004:AS2076

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/774/ALGEM + 02/775 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de gevolgen voor premienota's

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de daaruit voortvloeiende premienota's. Appellant, handelend onder de naam van een eenmanszaak en woonachtig in Amsterdam, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Deze uitspraak, gedateerd 19 december 2001, betrof besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die een voorschot- en afrekeningsnota voor de jaren 1997 en 1998 aan appellant had gestuurd. De rechtbank had deze besluiten in stand gelaten, wat appellant betwistte.

De Raad voor de Rechtspraak heeft op 4 november 2004 de zaak behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door E.I. van Dompselaar van het Uwv. De Raad constateerde dat er een kennelijke misslag was in de tenaamstelling van de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank de eisende partij verkeerd had aangeduid. De Raad heeft de uitspraak gecorrigeerd en vastgesteld dat appellant de juiste eisende partij was.

De kern van het geschil betreft de vraag of de rechtbank terecht de besluiten van gedaagde heeft gehandhaafd, waarin premies ambtshalve zijn vastgesteld wegens een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding tussen appellant en betrokkenen. De Raad heeft vastgesteld dat een besluit over de verzekeringsplicht op het juiste adres is verzonden en dat appellant hiervan op de hoogte was. Aangezien er geen separate grieven tegen de premienota's zijn ingediend, heeft de Raad geoordeeld dat de besluiten van gedaagde correct zijn en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.

De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de Raad geen aanleiding zag om in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en R.C. Stam als leden, en werd openbaar uitgesproken op 16 december 2004.

Uitspraak

02/774 ALGEM
02/775 ALGEM
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant], handelend onder de naam [naam eenmanszaak], wonende te Amsterdam, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Mr. E. Bos RA, werkzaam bij BV Praktijkvennootschap Mr. E. Bos te Amsterdam, heeft bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, kenmerk 00/3764 en 00/3871, van 19 december 2001.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 november 2004, waar voor appellant - hoewel daartoe ambtshalve opgeroepen - niemand is verschenen, en waar gedaagde zich - eveneens na daartoe ambtshalve opgeroepen te zijn - heeft doen vertegenwoordigen door E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Vooraf merkt de Raad op dat hij bij de tenaamstelling van de aangevallen uitspraak sprake acht van een kennelijke misslag. De rechtbank heeft de uitspraak gewezen met (de vennoten van de) [naam eenmanszaak] als eisende partij, terwijl het beroep was ingesteld namens [appellant]. De Raad vat de aangevallen uitspraak op als te zijn gewezen ten name van [appellant] als eisende partij en beschouwt het hoger beroep ook ingesteld namens hem. Blijkens hetgeen door partijen in hoger beroep naar voren is gebracht is steeds duidelijk geweest dat [appellant] partij is in het geding.
In geding is de vraag of de rechtbank terecht in stand heeft gelaten de besluiten van gedaagde waarin deze een voorschot- en afrekeningsnota betreffende het jaar 1997 aan appellant heeft gezonden alsmede voor het jaar 1998 de premies ambtshalve heeft vastgesteld wegens het bestaan van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding tussen appellant en [betrokkenen] (hierna: betrokkenen).
De Raad stelt vast dat omtrent de verzekeringsplicht van betrokkenen door gedaagde naar het, door appellant opgegeven, correspondentieadres op 12 januari 1998 een besluit is gezonden. Tegen dit besluit zijn geen rechtsmiddelen aangewend. Hoewel appellant stelt niet op de hoogte te zijn geweest van dit besluit, moet de Raad constateren dat hij niet heeft ontkend dat dit besluit op het correspondentieadres (zijnde het kantoor van zijn externe administrateur) is ontvangen. Daarmee staat naar het oordeel van de Raad vast dat dit besluit op de juiste wijze bekend is gemaakt en in rechte is komen vast te staan. Nu derhalve vaststaat dat er sprake is van een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding kunnen in dit geding, dat ziet op, naar aanleiding van deze verzekeringsplicht opgelegde premienota’s, nog slechts die grieven aan de orde komen die zien op de (hoogte van de) nota’s als zodanig. De Raad moet constateren dat tegen deze nota’s geen separate grieven zijn aangevoerd. De Raad is ook anderszins niet gebleken dat er gebreken kleven aan deze besluiten.
Gezien het voorgaande komt de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking.
Gelet op het bovenstaande en omdat de Raad geen termen aanwezig acht om in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wordt beslist als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) W.J.M. Fleskens.