ECLI:NL:CRVB:2004:AS2076
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de gevolgen voor premienota's
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de daaruit voortvloeiende premienota's. Appellant, handelend onder de naam van een eenmanszaak en woonachtig in Amsterdam, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Deze uitspraak, gedateerd 19 december 2001, betrof besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) die een voorschot- en afrekeningsnota voor de jaren 1997 en 1998 aan appellant had gestuurd. De rechtbank had deze besluiten in stand gelaten, wat appellant betwistte.
De Raad voor de Rechtspraak heeft op 4 november 2004 de zaak behandeld, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde vertegenwoordigd werd door E.I. van Dompselaar van het Uwv. De Raad constateerde dat er een kennelijke misslag was in de tenaamstelling van de uitspraak van de rechtbank, waarbij de rechtbank de eisende partij verkeerd had aangeduid. De Raad heeft de uitspraak gecorrigeerd en vastgesteld dat appellant de juiste eisende partij was.
De kern van het geschil betreft de vraag of de rechtbank terecht de besluiten van gedaagde heeft gehandhaafd, waarin premies ambtshalve zijn vastgesteld wegens een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding tussen appellant en betrokkenen. De Raad heeft vastgesteld dat een besluit over de verzekeringsplicht op het juiste adres is verzonden en dat appellant hiervan op de hoogte was. Aangezien er geen separate grieven tegen de premienota's zijn ingediend, heeft de Raad geoordeeld dat de besluiten van gedaagde correct zijn en dat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de Raad geen aanleiding zag om in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met R.C. Schoemaker als voorzitter en G. van der Wiel en R.C. Stam als leden, en werd openbaar uitgesproken op 16 december 2004.