ECLI:NL:CRVB:2004:AS2040
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de rol van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004, staat de verzekeringsplicht van taxichauffeurs centraal. Appellante, een taxionderneming, heeft hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd aangesproken. De zaak is ontstaan na de invoering van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, waarbij het Uwv in de plaats trad van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). De rechtbank had eerder de bestreden besluiten van het Uwv in stand gelaten, waarin verzekeringsplicht werd aangenomen voor de taxichauffeurs die werkzaam waren onder de appellante.
De Raad heeft vastgesteld dat er in 1994 een grootschalig onderzoek is ingesteld naar de taxibranche, wat leidde tot de conclusie dat taxichauffeurs, ondanks hun privaatrechtelijke dienstbetrekkingen, als verzekeringsplichtig moesten worden aangemerkt. De appellante, die als oorspronkelijke exploitant fungeerde, was betrokken bij twee vennootschappen onder firma. De Raad heeft eerder in een uitspraak van 23 oktober 2003 al geoordeeld over de verzekeringsplicht van taxichauffeurs, en in deze zaak werd geen aanleiding gezien om daar anders over te beslissen.
De Raad bevestigde dat de gedaagde terecht de premieplichtige consequenties aan de arbeidsverhouding heeft verbonden en dat het Uwv terecht uitstel van betaling heeft geweigerd voor de opgelegde premienota’s. De rechtbank had in haar uitspraak ten onrechte overwogen dat appellante als vennoot kon worden aangesproken voor de premienota’s, terwijl de Raad oordeelde dat appellante als werkgever kon worden aangesproken. Desondanks werd de omissie van de rechtbank niet als zodanig relevant beschouwd, omdat de besluiten aan appellante waren toegezonden in haar hoedanigheid van werkgever. De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en oordeelde dat er geen termen waren om in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.