ECLI:NL:CRVB:2004:AS2038

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/6200 ALGEM
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en niet-ontvankelijkheid hoger beroep

In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep werd behandeld, ging het om de verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de vraag of de rechtbank Amsterdam de aan appellante opgelegde voorschotnota over het jaar 1999 terecht in stand had gelaten. De appellante, vertegenwoordigd door mr. E. Bos RA, had hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin de voorschotnota was opgelegd naar aanleiding van een door gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), aangenomen verzekeringsplichtige arbeidsverhouding met taxichauffeurs. Tijdens de zitting op 4 november 2004 bleek echter dat de afrekeningsnota 1999 van 4 februari 2003 op nihil was gesteld, wat betekende dat de voorschotnota in geding was vervallen.

De Raad oordeelde dat appellante geen belang meer had bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, waardoor het hoger beroep niet-ontvankelijk werd verklaard. De Raad achtte het echter wel gepast om gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante, die werden begroot op € 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep, wegens verleende rechtsbijstand. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in aanwezigheid van griffier W.J.M. Fleskens.

De uiteindelijke beslissing van de Centrale Raad van Beroep was als volgt: het hoger beroep werd niet-ontvankelijk verklaard, gedaagde werd veroordeeld in de proceskosten van appellante tot een totaalbedrag van € 966,--, en het Uwv werd verplicht om het door appellante betaalde griffierecht van € 531,20 aan haar te vergoeden.

Uitspraak

01/6200 ALGEM
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [vestigingsplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. E. Bos RA, werkzaam bij BV Praktijkvennootschap Mr. E. Bos te Amsterdam, bij de Raad hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam, kenmerk 00/2078, van 24 oktober 2001.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 4 november 2004, waar voor appellante - hoewel daartoe ambtshalve opgeroepen - niemand is verschenen, en waar gedaagde zich - eveneens na daartoe ambtshalve opgeroepen te zijn - heeft doen vertegenwoordigen door E.I. van Dompselaar, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In geding is de vraag of de rechtbank de aan appellante opgelegde voorschotnota over het jaar 1999 terecht in stand heeft gelaten. De voorschotnota was opgelegd naar aanleiding van een door gedaagde aangenomen verzekeringsplichtige arbeidsverhouding met taxichauffeurs. Ter zitting van de Raad heeft de gemachtigde van gedaagde echter laten weten dat de afrekeningsnota 1999 van 4 februari 2003 op nihil is gesteld en daarmee ook de voorschotnota in geding is vervallen.
Daarmee staat naar het oordeel van de Raad vast dat appellante geen belang meer heeft bij een beoordeling van de aangevallen uitspraak, zodat het hoger beroep niet-ontvankelijk zal worden verklaard.
De Raad acht termen aanwezig gedaagde te veroordelen in de proceskosten van appellante. Deze worden begroot op € 644,-- in beroep en € 322,-- in hoger beroep, wegens verleende rechtsbijstand.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellante tot een bedrag van totaal € 966,--, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen;
Verstaat dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen het door appellante betaalde griffierecht van in totaal € 531,20 aan haar vergoedt.
Aldus gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 16 december 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) W.J.M. Fleskens.