ECLI:NL:CRVB:2004:AS2028
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en premieplichtige arbeidsverhouding
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de premieplichtige arbeidsverhouding. De appellante, een taxionderneming, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin werd geoordeeld dat zij premies verschuldigd was over betalingen aan betrokkenen, die als taxichauffeurs werkzaam waren. De zaak is ontstaan naar aanleiding van een grootschalig onderzoek naar de taxibranche, dat in 1994 door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) is ingesteld. Dit onderzoek leidde tot de conclusie dat taxichauffeurs, ondanks een firmaregeling, in privaatrechtelijke dienstbetrekkingen werkten en dat er een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding bestond.
De Raad heeft vastgesteld dat de appellante de oorspronkelijke exploitant was en dat de werkzaamheden werden verricht in het kader van een vennootschap onder firma. De Raad heeft eerder al een uitspraak gedaan over de verzekeringsplicht van taxichauffeurs in een vergelijkbare zaak, en heeft in deze zaak geoordeeld dat er geen aanleiding is om anders te beslissen. De Raad bevestigt dat de gedaagde terecht een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding heeft aangenomen en dat de appellante premieplichtig is voor de aan betrokkenen gedane betalingen.
De uitspraak van de rechtbank Amsterdam wordt dan ook in stand gelaten. De Centrale Raad van Beroep heeft geoordeeld dat er geen termen zijn om in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten voor de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak is gedaan door een collegiaal orgaan, met R.C. Schoemaker als voorzitter, en is openbaar uitgesproken op 16 december 2004.