ECLI:NL:CRVB:2004:AS2019
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.C. Schoemaker
- G. van der Wiel
- R.C. Stam
- Rechtspraak.nl
Verzekeringsplicht van taxichauffeurs en premies verschuldigd over betalingen aan betrokkenen
In deze zaak, die voor de Centrale Raad van Beroep is behandeld, gaat het om de verzekeringsplicht van taxichauffeurs en de premies die appellante verschuldigd is over betalingen aan betrokkenen. De zaak is ontstaan na de inwerkingtreding van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen op 1 januari 2002, waarbij de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats is getreden van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). Appellante, vertegenwoordigd door mr. S.J. van der Woude, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 29 november 2000, waarin de rechtbank het besluit van gedaagde in stand heeft gelaten. Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend en de zaak is behandeld op de zitting van 28 oktober 2004, waar appellante niet is verschenen, maar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door E.I. van Dompselaar.
De Centrale Raad van Beroep heeft zich gebogen over de vraag of de rechtbank terecht het besluit van gedaagde heeft gehandhaafd, waarin de verzekeringsplicht voor taxichauffeurs is aangenomen. Dit besluit is gebaseerd op een grootschalig onderzoek naar de taxibranche dat in 1994 is ingesteld. De Raad heeft vastgesteld dat taxichauffeurs, ondanks een firmaregeling, in privaatrechtelijke dienstbetrekkingen werkzaam zijn en dat appellante de oorspronkelijke exploitant was. De Raad heeft eerder al uitspraak gedaan over de verzekeringsplicht van taxichauffeurs in een vergelijkbare zaak op 23 oktober 2003. Aangezien de arbeidsverhouding materieel gelijk is aan die in de eerdere uitspraak, heeft de Raad geen aanleiding gezien om anders te beslissen.
De Raad concludeert dat gedaagde terecht een verzekeringsplichtige arbeidsverhouding heeft aangenomen tussen appellante en betrokkenen en dat daar premieplichtige consequenties aan zijn verbonden. De aangevallen uitspraak wordt bevestigd, en de Raad ziet geen aanleiding om in hoger beroep toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 16 december 2004, met mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in aanwezigheid van griffier W.J.M. Fleskens.