ECLI:NL:CRVB:2004:AR9176

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3426 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van verhuiskostenvergoeding wegens gebrek aan medische noodzaak

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2004, ging het om de weigering van een verhuiskostenvergoeding aan een gedaagde, die verzocht om deze vergoeding op basis van medische noodzaak. De gedaagde had eerder een verzoek ingediend dat was afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 9 juli 2003, waarin werd vastgesteld dat de gedaagde objectief aantoonbare beperkingen ondervond door ziekte of gebrek, werd het besluit van de gemeente om de verhuiskostenvergoeding te weigeren opnieuw ter beoordeling voorgelegd.

De rechtbank had in haar uitspraak van 4 juni 2004 het besluit van de gemeente vernietigd, omdat er volgens haar geen ruimte was voor de gemeente om tot een andere conclusie te komen dan dat de gedaagde voldeed aan de voorwaarden voor de verhuiskostenvergoeding. De gemeente ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Raad bevestigde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd vastgesteld dat de gedaagde medische noodzaak had voor de verhuizing, niet als een evidente misslag kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de gemeente zich niet opnieuw kon beroepen op het ontbreken van medische noodzaak, aangezien zij had berust in de eerdere uitspraak.

De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter, en de leden mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. R.H. de Bock. De griffier van de Centrale Raad van Beroep, C.H.T.W. van Rooijen, ondertekende het proces-verbaal.

Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 24 november 2004
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
meervoudige kamer
Zitting heeft: mr. M.I. ’t Hooft, als voorzitter, en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. R.H.de Bock, als leden;
griffier: C.H.T.W. van Rooijen
2e Zaak, reg.nr: 04/ 3426 WVG
Inzake: het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam, verschenen bij
mr. M. van der Hijden, werkzaam bij gedaagde,
tegen
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde, niet verschenen.
Nadat de rechtbank Amsterdam bij uitspraak van 9 juli 2003 het besluit op bezwaar van appellant heeft vernietigd, heeft appellant op 28 augustus 2003 een nieuw besluit op bezwaar genomen op het verzoek om een verhuiskostenvergoeding van gedaagde. In dit nieuwe besluit - het thans bestreden besluit - heeft appellant zijn eerdere afwijzing van het verzoek gehandhaafd, omdat, kort samengevat, er geen medische noodzaak voor verhuizing was.
Bij uitspraak van 4 juni 2004 (de aangevallen uitspraak) heeft de rechtbank Amsterdam het bestreden besluit vernietigd, omdat er naar haar oordeel na de eerdere uitspraak van 9 juli 2003 geen ruimte meer was voor appellant om tot een andere conclusie te komen dan een bevestigend antwoord op de vraag of gedaagde voldeed aan de voorwaarden voor een verhuiskostenvergoeding.
Het hoger beroep dat gedaagde tegen deze uitspraak instelt is naar het oordeel van de Raad ongegrond.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 9 juli 2003 immers zonder enig voorbehoud overwogen dat gedaagde objectief aantoonbare beperkingen ondervindt ten gevolge van ziekte of gebrek, die hebben geleid tot beperkingen die zij bij het normale gebruik van de door haar bewoonde woonruimte ondervond, welke zijn opgeheven door de verhuizing van gedaagde. Appellant heeft berust in die uitspraak. Gelet daarop kon appellant zich in het thans bestreden besluit niet wederom op het standpunt stellen dat er geen medische noodzaak was voor gedaagde om te verhuizen.
Of het in de uitspraak van 9 juli 2003 door de rechtbank gegeven oordeel - dat niet als een evidente misslag kan worden aangemerkt - al dan niet juist was, kan in het midden blijven nu appellant tegen die uitspraak geen hoger beroep heeft ingesteld.
De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd. De Raad ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De Raad beslist als volgt:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Utrecht, 24 november 2004
De plv. griffier, De fungerend voorzitter,
(get.) C.H.T.W. van Rooijen. (get.) mr. M.I. ’t Hooft.
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep