ECLI:NL:CRVB:2004:AR9176
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.I. ’t Hooft
- G.M.T. Berkel-Kikkert
- R.H. de Bock
- Rechtspraak.nl
Weigering van verhuiskostenvergoeding wegens gebrek aan medische noodzaak
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2004, ging het om de weigering van een verhuiskostenvergoeding aan een gedaagde, die verzocht om deze vergoeding op basis van medische noodzaak. De gedaagde had eerder een verzoek ingediend dat was afgewezen door het College van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam op 9 juli 2003, waarin werd vastgesteld dat de gedaagde objectief aantoonbare beperkingen ondervond door ziekte of gebrek, werd het besluit van de gemeente om de verhuiskostenvergoeding te weigeren opnieuw ter beoordeling voorgelegd.
De rechtbank had in haar uitspraak van 4 juni 2004 het besluit van de gemeente vernietigd, omdat er volgens haar geen ruimte was voor de gemeente om tot een andere conclusie te komen dan dat de gedaagde voldeed aan de voorwaarden voor de verhuiskostenvergoeding. De gemeente ging in hoger beroep tegen deze uitspraak, maar de Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het hoger beroep ongegrond was. De Raad bevestigde dat de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd vastgesteld dat de gedaagde medische noodzaak had voor de verhuizing, niet als een evidente misslag kon worden aangemerkt. De Raad concludeerde dat de gemeente zich niet opnieuw kon beroepen op het ontbreken van medische noodzaak, aangezien zij had berust in de eerdere uitspraak.
De Raad bevestigde de aangevallen uitspraak en zag geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer, met mr. M.I. ’t Hooft als voorzitter, en de leden mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. R.H. de Bock. De griffier van de Centrale Raad van Beroep, C.H.T.W. van Rooijen, ondertekende het proces-verbaal.