ECLI:NL:CRVB:2004:AR8557
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- H. van Leeuwen
- H.J. Simon
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen inzake WAO-herziening
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 december 2004 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beslissing van de rechtbank Leeuwarden. Appellante, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. J.W. Brouwer, had hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank die haar beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) niet-ontvankelijk had verklaard wegens overschrijding van de beroepstermijn. De rechtbank had vastgesteld dat het bestreden besluit op 6 februari 2003 aan de toenmalige gemachtigde van appellante was verzonden, waardoor de beroepstermijn op 7 februari 2003 was aangevangen en op 21 maart 2003 was geëindigd. Appellante had op 14 april 2003 een beroepschrift ingediend, wat te laat was.
In hoger beroep voerde de gemachtigde van appellante aan dat er sprake was van een vergissing bij het indienen van een eerder beroepschrift op 18 maart 2003, dat niet gericht was tegen het bestreden besluit. De Raad overwoog dat volgens de Algemene wet bestuursrecht (Awb) een niet-ontvankelijkverklaring kan worden achterwege gelaten indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. Echter, de Raad concludeerde dat appellante niet in verzuim was, omdat de gevolgen van een fout van de gemachtigde voor rekening van de betrokkene komen. De Raad vond geen aanleiding om van de niet-ontvankelijkheid af te wijken, aangezien er geen rechtsgeldige toezegging van de rechtbank was gedaan.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellante ongegrond. De Raad oordeelde dat de overschrijding van de beroepstermijn niet verschoonbaar was en dat de eerdere beroepschriften niet geldig waren. De uitspraak werd gedaan door mr. H. van Leeuwen als voorzitter, met mr. H.J. Simon en mr. M.C. Bruning als leden van de Raad.