ECLI:NL:CRVB:2004:AR8547
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Weigering uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering na wachttijd
In deze zaak gaat het om de weigering van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) om appellante een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen na het verstrijken van de wachttijd van 52 weken. Appellante, die zich op 28 februari 2000 ziek meldde met hoofdpijnklachten, heeft in hoger beroep gesteld dat haar beperkingen ernstiger zijn dan door de verzekeringsartsen is aangenomen. De rechtbank had eerder het beroep van appellante ongegrond verklaard, waarna zij in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 3 november 2004, waarbij appellante werd vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. W.G.H. van de Wetering, en gedaagde door mr. H. de Rooij van het Uwv.
De Raad overweegt dat de arbeidsdeskundige acht functies heeft geselecteerd die voor appellante geschikt zouden zijn, ondanks haar gezondheidsklachten, waaronder diabetes mellitus en gehoorproblemen. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies, zoals naaister-stikster meubelbekleding, printplatenmonteur en lederwarenmaker, passend zijn voor appellante. De Raad stelt vast dat appellante op basis van de mediane functie naaister-stikster meubelbekleding een inkomen kan verwerven dat geen verlies aan verdiencapaciteit met zich meebrengt. Daarom bevestigt de Raad de beslissing van het Uwv om geen WAO-uitkering toe te kennen aan appellante.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskosten worden vergoed. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en appellante krijgt geen gelijk in haar hoger beroep.