[betrokkene], wonende te [woonplaats], hierna te noemen: betrokkene,
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, hierna te noemen: het Uwv.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in deze gedingen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder het Uwv tevens verstaan het Lisv.
Het Uwv heeft op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Breda van 11 oktober 2002 (reg.nr. 02/915 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen. Namens betrokkene heeft
mr. H. Koelewijn, advocaat te Utrecht, op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden eveneens hoger beroep ingesteld tegen deze uitspraak.
Beide partijen hebben een verweerschrift ingediend en nadere stukken toegezonden. Namens betrokkene is gereageerd op het verweerschrift van het Uwv.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad op 14 september 2004, waar betrokkene, met voorafgaand bericht, niet is verschenen en waar namens het Uwv is verschenen mr. M.H. Beersma, werkzaam bij het Uwv.
Betrokkene was werkzaam als pijpfitter/monteur toen hij zich op 18 oktober 2000 ziek meldde met spannings- en rugklachten. Na het bereiken van de voorgeschreven wachttijd van 52 weken kende het Uwv hem bij besluit van 17 november 2001 met ingang van 17 oktober 2001 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 15 tot 25%. Het Uwv verklaarde het bezwaar van betrokkene bij besluit van 25 april 2002 (het bestreden besluit) ongegrond.
De rechtbank, die zich wel kon verenigen met de medische grondslag van het bestreden besluit, verklaarde het beroep gegrond, met vernietiging van het bestreden besluit en nevendicta, omdat naar het oordeel van de rechtbank, kort samengevat, het Uwv bij de schatting ten onrechte niet de stappenvolgorde van het Besluit uurloonschatting 1999 (besluit van 11 februari 1999, Stcrt. 1999, 40; in het vervolg: het BUS) had aangehouden.
Betrokkene is in hoger beroep gekomen omdat hij zich niet kan verenigen met het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit. Het Uwv heeft hoger beroep ingesteld omdat zij het niet eens is met het oordeel van de rechtbank over de toepassing van het BUS.
De Raad overweegt ten aanzien van de medische grondslag van het bestreden besluit het volgende.
Namens betrokkene is diverse malen gevraagd om een onderzoek door een onafhankelijk psychiater. Ter ondersteuning van dit verzoek is een brief van behandelend psychiater G.G. Hulsebos van 29 januari 2004 in geding gebracht en is erop gewezen dat betrokkene van 27 november 2001 tot 12 juni 2002 arbeidsongeschikt is geweest, dat hij zich op
3 februari 2003 opnieuw heeft ziekgemeld en dat deze ziekmelding heeft geleid tot een verhoging van zijn WAO-uitkering per 3 maart 2004.
De Raad heeft in hetgeen betrokkene naar voren heeft gebracht geen aanleiding gevonden om een onderzoek door een onafhankelijk psychiater in te stellen. Uit de informatie die Hulsebos heeft gegeven, blijkt dat betrokkene eerst in juni 2003, derhalve zeer geruime tijd na de datum in geding, onder behandeling van Hulsebos is gekomen. Verder valt uit de gedingstukken, waaronder de van de zijde van appellant in hoger beroep overgelegde stukken, niet af te leiden dat de oorzaak van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene in de periode van 27 november 2001 tot 12 juni 2002 zijn psychische gesteldheid was. De verhoging van de WAO-uitkering per 3 maart 2003 tenslotte is het gevolg van toegenomen beperkingen. De gemachtigde van betrokkene heeft wel gesteld dat die toegenomen beperkingen reeds bestonden op de datum in dit geding van belang, maar het is de Raad niet duidelijk uit welke gegevens dat zou kunnen blijken. In dit verband heeft de Raad mede acht geslagen op het handgeschreven commentaar van betrokkene bij de reïntegratievisie dat zijn spanningsklachten heel veel zijn toegenomen.
Ook overigens is de Raad niet gebleken dat de medische grondslag van het bestreden besluit niet juist zou zijn. De verzekeringsarts Ph. Poldervaart heeft blijkens zijn rapport van 15 oktober 2001 bij het vaststellen van de belastbaarheid van betrokkene rekening gehouden met de omstandigheden dat betrokkene werkzaamheden zou kunnen verrichten die niet zwaar rugbelastend zijn, dat bij éénhandige arbeid de linkerpols niet gebruikt dient te worden voor zware polsbewegingen, dat lichte tot normale polsbewegingen niet beperkt zijn en dat er een beperking bestaat op het aspect conflicthantering. De bezwaarverzekeringsarts M. van Hooff heeft blijkens zijn rapport van 22 februari 2002 de door Poldervaart vastgestelde belastbaarheid van betrokkene onderschreven. Uit het dossier kan voorts worden opgemaakt dat de (bezwaar)verzekeringsarts beschikte over informatie vanuit de behandelend sector en dat met deze informatie bij het vaststellen van de voor betrokkene geldende belastbaarheid rekening is gehouden.
Voorgaande overwegingen hebben de Raad, evenals de rechtbank, tot de conclusie gebracht dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust.
Met betrekking tot de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit overweegt de Raad het volgende.
Aan de schatting liggen ten grondslag de functies: inpakker pluimveevlees (fb-code 7738), met 40 arbeidsplaatsen van 38 uur per week; assemblagemedewerker (fb-code 8463) met 40 arbeidsplaatsen van 38 uur per week en puntlasser (fb-code 8721) met 4 arbeidsplaatsen van 40 uur per week en 14 arbeidsplaatsen van 38 uur per week. De eerste twee functies hebben een urenomvang die onder de bandbreedte van de maatmanfunctie - in dit geval 40 tot en met 45 uur per week - ligt en zijn derhalve geselecteerd door toepassing van stap 3 van het BUS, terwijl er in de arbeidsmogelijkhedenlijst ook functies staan vermeld waarvan de urenomvang wel binnen de bandbreedte valt (stap 1 functies). In de visie van betrokkene en naar het oordeel van de rechtbank hadden aan de schatting de stap 1-functies ten grondslag moeten worden gelegd en niet de stap 3-functies, waardoor de mate van arbeidsongeschiktheid niet 15 tot 25%, maar 25 tot 35% zou hebben bedragen.
In zijn uitspraak van 13 mei 2003, nr. 02/3439 WAO (RSV 2003/191) heeft de Raad het door het Uwv in dit verband gevoerde beleid en de toepassing daarvan weergegeven, hetgeen erop neerkomt dat de resterende verdiencapaciteit wordt berekend aan de hand van de drie functies waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen, met als gevolg dat de stappen van het BUS door elkaar kunnen gaan lopen. De Raad heeft in deze uitspraak geoordeeld dat het Uwv daarmee recht doet aan het in artikel 9, aanhef en onder a, van het, ook in dit geding geldende, Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten vervatte voorschrift dat bij de bepaling van de mate van arbeidsongeschiktheid die algemeen geaccepteerde arbeid in aanmerking wordt genomen waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen.
Voorgaande overwegingen leiden de Raad tot de conclusie dat het hoger beroep van het Uwv slaagt.
Tenslotte is de Raad niet gebleken dat er andere gebreken kleven aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit. De in de verwoording functiebelasting van de aan de schatting ten grondslag liggende functies voorkomende asterisken zijn in afdoende mate gemotiveerd en de functie inpakker pluimveevlees (fb-code 7738) kent wel wisselende diensten, maar geen toeslag voor die wisselende diensten, zodat het beroep van betrokkene op de uitspraken van de Raad van 16 augustus 2000 en 10 december 2002, onderscheidenlijk gepubliceerd in RSV 2000/230 en RSV 2003/15 niet op gaat.
De aangevallen uitspraak dient derhalve te worden vernietigd en het inleidend beroep dient ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
De Centrale Raad van Beroep,
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J.W. Schuttel als voorzitter en mr. C.W.J. Schoor en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 7 december 2004.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.