ECLI:NL:CRVB:2004:AR8475
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- J.W. Schuttel
- C.W.J. Schoor
- M.C. Bruning
- J.E.M.J. Hetharie
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de WAZ-uitkering in verband met verdiensten over het jaar 1998
In deze zaak gaat het om de beoordeling van de WAZ-uitkering van appellant, die sinds juni 1992 als zelfstandige werkzaam is in de paardenmelkerij. Na een bedrijfsongeval op 19 juni 1997, werd appellant in 1998 in aanmerking gebracht voor een WAZ-uitkering, vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid. Echter, in februari 2000 werd de WAZ-uitkering van appellant op nihil gesteld voor de periode van 18 juni 1998 tot en met 31 december 1998, vanwege de verdiensten over het jaar 1998. Appellant maakte bezwaar tegen dit besluit, maar dit werd ongegrond verklaard door de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv).
Appellant ging in hoger beroep en stelde dat de vaststelling van het maatmaninkomen, dat gebaseerd was op de gemiddelde nettowinst over de jaren 1994, 1995 en 1996, niet representatief was. Hij voerde aan dat hij een startende ondernemer was en dat er rekening gehouden moest worden met wijzigingen in de waardering van de veestapel en stille reserves in paarden. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 14 september 2004, waarbij appellant werd bijgestaan door zijn belastingadviseur.
De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld over de vaststelling van het maatmaninkomen. De Raad bevestigde dat bij de bepaling van het maatmaninkomen de door de fiscus aanvaarde nettowinst over de laatste drie boekjaren als uitgangspunt dient te gelden. De Raad vond geen gronden voor afwijking van dit uitgangspunt en oordeelde dat toekomstige ontwikkelingen in het inkomen van de maatman niet in aanmerking konden worden genomen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werden geen termen gezien om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.