ECLI:NL:CRVB:2004:AR8459

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4095 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Recht op kinderbijslag en de beoordeling van onderwijssoorten

In deze zaak gaat het om het recht op kinderbijslag voor de dochter van appellant, geboren op 13 september 1977. Appellant ontving tot en met het derde kwartaal van 1998 kinderbijslag, maar kreeg op 29 januari 1999 te horen dat hij vanaf het vierde kwartaal van 1998 geen recht meer had op deze uitkering. Dit besluit werd bevestigd door de Sociale verzekeringsbank, die stelde dat de dochter van appellant vanaf dat moment een andere opleiding volgde dan waarvoor eerder kinderbijslag werd ontvangen. De rechtbank Amsterdam had eerder in een uitspraak op 26 juni 2002 het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarna appellant in hoger beroep ging bij de Centrale Raad van Beroep.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak op 12 november 2004 behandeld. Appellant stelde dat de afschaffing van het recht op kinderbijslag in strijd was met het internationale recht en dat de opleiding COU (Curso de Orientación Universitaria) een logisch vervolg was op de opleiding BUP (Bachillerato Unificado Polivalente). De Raad oordeelde dat om van dezelfde opleiding te kunnen spreken, er sprake moet zijn van eenzelfde soort opleiding en onderwijs. De Raad concludeerde dat de COU en BUP niet als dezelfde opleiding konden worden aangemerkt, en dat de argumenten van appellant niet voldoende waren om het besluit van de Sociale verzekeringsbank te weerleggen.

De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen termen aanwezig waren om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat de kosten van de procedure niet voor vergoeding in aanmerking komen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 24 december 2004.

Uitspraak

02/4095 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats] (Spanje), appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank, in werking getreden. Thans oefent gedaagde de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Namens appellant heeft mr. C.A.J. de Roy van Zuydewijn, advocaat te Amsterdam, op daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 26 juni 2002, nr. AWB 99/7972 AKW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 12 november 2004, waar voor appellant is verschenen mr. De Roy van Zuydewijn voornoemd, terwijl voor gedaagde is verschenen J.Y. van den Berg, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Appellant heeft tot en met het derde kwartaal van 1998 kinderbijslag ontvangen voor zijn dochter Gloria, geboren op 13 september 1977.
Bij besluit van 29 januari 1999 heeft gedaagde aan appellant kenbaar gemaakt dat hij vanaf het vierde kwartaal van 1998 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor Gloria.
Bij besluit van 28 juni 1999, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde appellants bezwaar tegen het besluit van 29 januari 1999 ongegrond verklaard. Overwogen wordt dat met ingang van het eerste kwartaal van 1996 het recht op kinderbijslag voor kinderen die ouder zijn dan 18 jaar is afgeschaft. Voor kinderen die op de peildatum van het vierde kwartaal van 1995 een studie of opleiding volgden én die zijn geboren vóór 1 oktober 1978 is een overgangsregeling getroffen. Vanaf 1 januari 1996 heeft zo’n kind recht op kinderbijslag - voorzover hier van belang - zolang het dezelfde studie of opleiding volgt als op 1 oktober 1995. Gloria volgt ingaande het vierde kwartaal van 1998 onderwijs ter voorbereiding op hogeschool en universiteit (Curso de Orientación Universitaria (COU)). Ingaande het vierde kwartaal van 1995 volgde zij een opleiding ingevolge het Bachillerato Unificado Polivalente (BUP.). Deze opleidingen kunnen, aldus gedaagde, niet geacht worden dezelfde opleiding te zijn. Daarnaast is niet gebleken dat Gloria gemiddeld 213 uur per kwartaal aan studie heeft besteed, terwijl ook niet aannemelijk is gemaakt dat de totale studiebelasting over het jaar 1998/1999 ten minste 1600 uur bedraagt.
In beroep is namens appellant primair betoogd dat, op meerdere gronden, de afschaffing/verdere beperking van het recht op kinderbijslag met ingang van het eerste kwartaal van 1996 in strijd is met het (internationale) recht. Ter zitting van de rechtbank is namens appellant verder betoogd dat de opleiding COU het logische vervolg is op de opleiding BUP. De COU zit bij de middelbare school, het zit samen in hetzelfde gebouw. Beide opleidingen zijn pre-universitaire opleidingen. Gloria bleef dus wel hetzelfde onderwijs volgen. Zij had hetzelfde schoolhoofd als in de periode 1994/1995, aldus appellants gemachtigde.
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Ten aanzien van het antwoord op de vraag of Gloria ingaande het vierde kwartaal van 1998 nog hetzelfde onderwijs volgt als op 1 oktober 1995 heeft de rechtbank als volgt overwogen:
" Het Spaanse onderwijssysteem ten tijde in dit geding van belang bestaat uit verschillende fasen. Na het peuter- en kleuteronderwijs en het basisonderwijs volgt het voortgezet onderwijs. Dit voortgezet onderwijs kent verschillende keuzemogelijkheden. Een van die mogelijkheden is de driejarige middelbare school (Bachillerato Unificado Polivalente), die wordt afgesloten met het ‘Bachiller’ diploma. Het behalen van dit diploma geeft recht op het volgen van de voorbereiding op hogeschool en universiteit. Ook kan men met dit diploma overstappen naar het tweede niveau van het beroepsonderwijs.
Het onderwijs ter voorbereiding op hogeschool en universiteit (Curso de Orientación Universitaria) is voor iedereen verplicht en duurt normaal gesproken een jaar en maximaal drie jaar. Een succesvolle afsluiting van de COU geeft recht op het mogen meedoen aan het toelatingsexamen voor de universiteit."
De rechtbank concludeert dat het onderwijs dat na het volgen van het ‘Bachiller’ diploma wordt gevolgd, niet hetzelfde onderwijs is als het onderwijs aan de BUP. Deze opleiding wordt immers afgesloten met een diploma en heeft ook een zelfstandige betekenis. Naar nationaal recht beoordeeld heeft gedaagde dan ook op goede gronden beslist dat appellant met ingang van 1 oktober 1998 geen recht meer heeft op kinderbijslag voor Gloria.
De rechtbank is vervolgens nagegaan of de nationale regeling, hetzij in het algemeen, hetzij in de individuele situatie van appellant, buiten toepassing dient te worden gelaten wegens strijd met het internationale recht. De rechtbank heeft deze vraag in negatieve zin beantwoord. Het beroep wordt ongegrond verklaard.
In hoger beroep zijn namens appellant de in bezwaar en beroep voorgedragen grieven in essentie herhaald. Ter zitting van de Raad heeft appellants gemachtigde haar aan het internationale recht ontleende grieven laten vallen. In hoger beroep staat enkel ter beantwoording de vraag of het BUP kan worden aangemerkt als dezelfde soort onderwijs als de COU.
De Raad oordeelt als volgt.
De Raad stelt voorop dat wil er van dezelfde opleiding gesproken kunnen worden, het moet gaan om een zelfde soort opleiding en een zelfde soort onderwijs. De Raad verwijst in dit verband onder meer naar zijn uitspraak van 3 oktober 2001, gepubliceerd in USZ 2001/274. Onder verwijzing naar de overwegingen van de rechtbank, welke de Raad tot de zijne maakt, moet de Raad constateren dat in het onderhavige geval niet kan worden gesproken van dezelfde opleiding.
De Raad concludeert dat het hoger beroep niet slaagt.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 24 december 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.
RG