ECLI:NL:CRVB:2004:AR8046
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H.G. Rottier
- J. Riphagen
- Rechtspraak.nl
Verwijtbare werkloosheid door langdurig verslapen en maatregel bij herleefde WW-uitkering
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2004, staat de vraag centraal of de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), terecht een maatregel heeft opgelegd aan de appellant in de vorm van een verlaging van zijn herleefde WW-uitkering. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, had zich in korte tijd na de aanvang van zijn arbeid bij uitzendbureau Adecco twee keer langdurig verslapen. Dit gedrag werd door de Raad als verwijtbaar beschouwd, wat leidde tot de conclusie dat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe feiten of gronden waren aangevoerd door de appellant in hoger beroep die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad oordeelde dat de opgelegde maatregel van een verlaging van 35 procentpunten gedurende 26 weken terecht was opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak.
De uitspraak benadrukt het belang van verantwoordelijk gedrag van werknemers en de gevolgen van verwijtbaar handelen in het kader van de Werkloosheidswet (WW). De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank zonder verdere toelichting op de herhaalde feiten en gronden van de appellant.