ECLI:NL:CRVB:2004:AR8046

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
8 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/329 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verwijtbare werkloosheid door langdurig verslapen en maatregel bij herleefde WW-uitkering

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 8 december 2004, staat de vraag centraal of de gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), terecht een maatregel heeft opgelegd aan de appellant in de vorm van een verlaging van zijn herleefde WW-uitkering. De appellant, die in hoger beroep ging tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond, had zich in korte tijd na de aanvang van zijn arbeid bij uitzendbureau Adecco twee keer langdurig verslapen. Dit gedrag werd door de Raad als verwijtbaar beschouwd, wat leidde tot de conclusie dat de appellant redelijkerwijs had moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.

De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank, waarin werd geoordeeld dat de appellant verwijtbaar werkloos was geworden. De Raad stelde vast dat er geen nieuwe feiten of gronden waren aangevoerd door de appellant in hoger beroep die de eerdere beslissing konden ondermijnen. De Raad oordeelde dat de opgelegde maatregel van een verlaging van 35 procentpunten gedurende 26 weken terecht was opgelegd, gezien de omstandigheden van de zaak.

De uitspraak benadrukt het belang van verantwoordelijk gedrag van werknemers en de gevolgen van verwijtbaar handelen in het kader van de Werkloosheidswet (WW). De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank zonder verdere toelichting op de herhaalde feiten en gronden van de appellant.

Uitspraak

03/329 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellant heeft mr. A.C.J. Lina, advocaat te Venlo, hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Roermond, reg.nr. 02/441 WW, op 11 december 2002 gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 27 oktober 2004, waar appellant en zijn gemachtigde -zoals aangekondigd- niet zijn verschenen, en waar namens gedaagde is verschenen W. Lagerwaard, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Voor de feiten verwijst de Raad naar hetgeen daaromtrent door de rechtbank in de aangevallen uitspraak is weergegeven. Die feiten vormen, gelet op de inhoud van de gedingstukken, ook voor de Raad uitgangspunt bij zijn beoordeling.
Tussen partijen is in hoger beroep in geschil het antwoord op de vraag of gedaagde terecht op appellants met ingang van
23 november 2001 herleefde WW-uitkering een maatregel heeft opgelegd in de vorm van een verlaging met
35 procentpunten gedurende 26 weken omdat appellant verwijtbaar werkloos is geworden uit zijn dienstbetrekking met uitzendbureau Adecco.
De Raad beantwoordt deze vraag met de rechtbank bevestigend en stelt zich achter de overwegingen van de aangevallen uitspraak. Ook voor de Raad staat genoegzaam vast dat appellant, door zich in korte tijd na de aanvang van zijn arbeid bij Adecco twee keer langdurig te verslapen, zich verwijtbaar zodanig heeft gedragen dat hij redelijkerwijs heeft moeten begrijpen dat dit gedrag de beëindiging van zijn dienstbetrekking tot gevolg zou kunnen hebben.
Hetgeen appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, bevat in vergelijking met hetgeen eerder is aangevoerd geen nieuwe feiten of gronden. Nu de Raad hetgeen door de rechtbank is vastgesteld en overwogen volledig kan onderschrijven, ziet de Raad geen aanleiding nader op deze herhaalde feiten en gronden in te gaan.
De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. H.G. Rottier en mr. J. Riphagen als leden, in tegenwoordigheid van L. Savas als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 8 december 2004.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) L. Savas.