ECLI:NL:CRVB:2004:AR7839
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- J.C.F. Talman
- G.L.M.J. Stevens
- K. Zeilemaker
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag erkenning als burger-oorlogsslachtoffer op basis van onvoldoende bewijs van oorlogsgeweld
In deze zaak heeft eiser, geboren op 27 juli 1938 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad om als burger-oorlogsslachtoffer erkend te worden. Eiser baseerde zijn aanvraag op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn ervaringen tijdens de Japanse bezetting en de daaropvolgende Bersiap-periode. Hij noemde verschillende traumatische gebeurtenissen, waaronder bombardementen, internering en beschietingen. Echter, de verweerster heeft de aanvraag afgewezen, omdat niet voldoende bewijs was geleverd dat eiser persoonlijk was getroffen door oorlogsgeweld zoals gedefinieerd in de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 4 november 2004, waarbij eiser in persoon verscheen en verweerster vertegenwoordigd werd door J.A. Groeneveld. De Raad oordeelde dat de door eiser genoemde gebeurtenissen niet konden worden bevestigd door beschikbare bronnen, zoals archieven van het Nederlandse Rode Kruis en eerdere aanvragen van zijn moeder. De Raad concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om de directe betrokkenheid van eiser bij de genoemde gebeurtenissen vast te stellen.
De Raad benadrukte dat, hoewel eiser moeilijke tijden heeft doorgemaakt, de erkenning als burger-oorlogsslachtoffer afhankelijk is van specifiek omschreven oorlogservaringen. Aangezien het bestreden besluit niet in strijd was met de wet, werd het beroep ongegrond verklaard. De Raad besloot ook dat er geen termen waren om verweerster te veroordelen in de proceskosten van eiser.