ECLI:NL:CRVB:2004:AR7641

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4243 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de schatting van arbeidsongeschiktheid op basis van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de schatting van arbeidsongeschiktheid van gedaagde, die zijn uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) heeft verloren. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Maastricht. De rechtbank had geoordeeld dat het besluit van het Uwv om de uitkering van gedaagde in te trekken, niet in stand kon blijven. De Raad voor de Rechtspraak heeft de feiten en omstandigheden vastgesteld zoals deze in de eerdere uitspraak zijn vermeld. De centrale vraag is of de schatting van de arbeidsongeschiktheid voldoet aan de eisen van artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.

De Raad overweegt dat het Uwv de uitkering van gedaagde heeft ingetrokken op basis van de conclusie dat gedaagde minder dan 15% arbeidsongeschikt was. Dit besluit is gebaseerd op de selectie van functies die gedaagde zou kunnen vervullen, waarbij het aantal beschikbare arbeidsplaatsen en de loonwaarde van deze functies zijn meegenomen. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de geselecteerde functies niet voldoende waren om de schatting te onderbouwen, omdat er niet genoeg functies zonder afwijkende arbeidstijden waren geselecteerd.

De Centrale Raad van Beroep komt tot de conclusie dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet in stand kan blijven. De Raad stelt vast dat, hoewel er slechts twee functies zonder afwijkende arbeidstijden zijn geselecteerd, het Uwv terecht ook functies met afwijkende arbeidstijden heeft meegenomen in de schatting. Dit is in overeenstemming met de regels van het Schattingsbesluit, dat bepaalt dat functies met afwijkende arbeidstijden in aanmerking kunnen worden genomen als er niet voldoende functies zonder afwijkende arbeidstijden zijn. De Raad vernietigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaart het inleidende beroep alsnog ongegrond.

Uitspraak

02/4243 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde], wonende te [woonplaats], gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Bij besluit van 26 januari 2001 heeft appellant de uitkering van gedaagde op grond van de Wet op de arbeidsongeschikt- heidsverzekering (WAO), welke laatstelijk werd berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%, met ingang van 21 februari 2001 ingetrokken omdat gedaagde ingaande deze datum voor minder dan 15% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 6 juni 2001, hierna: het bestreden besluit, heeft appellant het bezwaar van gedaagde tegen het besluit van
26 januari 2001 ongegrond verklaard.
De rechtbank Maastricht heeft bij uitspraak van 9 juli 2002, reg.nr. AWB 2001/858 WAO, het beroep van gedaagde tegen het bestreden besluit gegrond verklaard, dat besluit vernietigd en, onder veroordeling van appellant tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht, appellant opgedragen een nieuw besluit te nemen.
Appellant heeft op bij aanvullend beroepschrift van 8 oktober 2002 uiteengezette gronden tegen die uitspraak hoger beroep ingesteld.
Namens gedaagde is een verweerschrift, gedateerd 18 oktober 2002, ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 10 september 2004, waar appellant zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. F. van Dam, werkzaam bij het Uwv, terwijl gedaagde -met voorafgaand bericht- niet is verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad neemt als vaststaand aan de feiten en omstandigheden die als zodanig zijn vermeld in de aangevallen uitspraak.
In dit geding ligt de vraag ter beantwoording voor of de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet in rechte stand kan houden.
Bij het bestreden besluit heeft appellant het besluit van 26 januari 2001 gehandhaafd waarbij appellant de uitkering van gedaagde ingevolge de WAO met ingang van 21 februari 2001 heeft ingetrokken, onder overweging dat de mate van haar arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum minder dan 15% was.
Dit besluit berust op het standpunt dat gedaagde op 21 februari 2001 weliswaar beperkingen ondervond bij het verrichten van arbeid, maar dat zij met inachtneming van die beperkingen geschikt was voor werkzaamheden verbonden aan de voor haar geselecteerde functies. Evenbedoelde functies zijn:
Fb- Functie-omschrijving Arbeids- Mediane Reductie- Toelichting
Code plaatsen loon per factor
fb-code
3318 informant/kaartverkoper 6 f 21,43 0,97 wisselende dienst
informant/kaartverkoper 3 wisselende dienst
5897 parkeercontroleur 6 wisselende dienst
parkeercontroleur 1 f 19,77 1 wisselende dienst
parkeercontroleur 3 wisselende dienst
4911 verkoopster kleding 10 f 18,27 1 wisselende dienst
3802 telefoniste 4 wisselende dienst
telefoniste 1
telefoniste 1 f 17,20 0,95
telefoniste 1
telefoniste 1
Als reserve-functies zijn geselecteerd:
7965 coupeuse 5 f 15,80 0,97
coupeuse 2
3804 telefoniste/ 8 f 21,04 0,47
receptioniste
De mediane loonwaarde van deze functies is door gedaagde vastgesteld op f 19,02 (het gemiddelde van de functies parkeercontroleur en verkoopster kleding) x 0,95 (reductiefactor) = f 18,07 per uur. Vergelijking hiervan met het voor gedaagde geldende maatmaninkomen van f 16,64 per uur, levert volgens appellant voor gedaagde geen verlies aan verdiencapaciteit op.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak als haar oordeel gegeven dat appellant de medische beperkingen van gedaagde op de datum in geding op een juiste wijze heeft vastgesteld en dat gedaagde vanuit medisch oogpunt bezien geschikt kan worden geacht voor de hierboven weergegeven functies, met uitzondering van de functie telefoniste met
4 arbeidsplaatsen onder fb-code 3802. Aangezien door het wegvallen van deze functie de resterende functies onder die fb-code tezamen onvoldoende arbeidsplaatsen vertegenwoordigen kan deze fb-code niet langer dienen als grondslag voor de schatting.
De rechtbank heeft vervolgens geoordeeld dat het bestreden besluit op een niet toereikende feitelijke arbeidskundige grondslag berust en heeft daartoe het volgende overwogen (waarbij appellant als “verweerder” is aangemerkt en gedaagde als “eiseres”):
"De rechtbank stelt vast dat de hierboven vermelde Fb-code’s 3318, 5897 en 4911 de onderhavige schatting niet meer kunnen dragen, nu het aantal arbeidsplaatsen van deze drie Fb-code’s 29 bedraagt, hetgeen gelet op artikel 9, aanhef, sub a, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten, onvoldoende is. Het is de rechtbank evenwel niet ontgaan dat in casu ook reserve functies zijn voorgehouden, te weten Fb-code 7965 en 3804, welke naar het oordeel van verweerder eveneens passende functies zijn. Voorts is sprake van functies in wisseldienst en functies in dagdienst, zoals hierboven per Fb-code is aangegeven.
Desgevraagd heeft verweerder in haar brief van 14 mei 2002 meegedeeld:
"Bij de functieselectie zijn, indien uitgegaan wordt van geen wisseldienst te weinig functies te selecteren. Er is derhalve overgegaan tot het selecteren van zowel functies in wisseldienst als functies zonder wisseldienst. Deze gecombineerde selectie vindt plaats conform het gestelde in het schattingsbesluit met betrekking tot de hoogst mogelijke loonwaarde. Dit betekent dat de fb-code met de hoogste loonwaarde, als resultaat van de vergelijking tussen enerzijds de medianeloon- waarde en anderzijds de eventueel van toepassing zijnde reductiefactor, als eerst gepresenteerd wordt en de fb-codes met lagere loonwaarde (als resultaat van …) als volgende gepresenteerd worden. Deze systematiek kan tot gevolg hebben dat, zoals in het onderhavige geval ook aan de orde is, een fb-code met een hogere medianeloonwaarde (en geen wissel- dienst) op een lagere plaats komt dan een fb-code met een lagere medianeloon-waarde (met wisseldienst), waardoor deze bij de berekening van de resterende verdiencapaciteit geen rol speelt.".
Dit betoog treft naar het oordeel van de rechtbank geen doel.
De onderdelen f en g (behorende bij artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten zoals hierboven weergegeven) betreffen functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden. Dergelijke functies worden alleen in aanmerking genomen indien deze toeslagen zijn meegenomen bij de vaststelling van het maatman(vrouw)inkomen. In onderdeel f is de uitzondering op deze regel opgenomen. De redactie van dit onderdeel, zoals dit nog luidde in het Schattingsbesluit WAO, WAZ en Wajong, stamde nog uit de tijd dat geschat kon worden op slechts één functie (thans geldt het vereiste dat ten minste drie functies kunnen worden geduid). Dit onderdeel bepaalde dan ook dat functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden in aanmerking konden worden genomen indien uitsluitend arbeid kon worden verricht in afwijkende arbeidstijden. Een letterlijke interpretatie daarvan brengt evenwel mee dat functies met afwijkende toeslagen wél mogen worden geduid wanneer er geen functies met normale arbeidstijden kunnen worden geselecteerd, maar niet wanneer er één of twee (minder dan drie) dag-functies worden geselecteerd. De redactie van onderdeel g is om die reden aangepast.
De rechtbank stelt vast dat eiseres vóór het intreden van haar arbeidsongeschiktheid géén arbeid heeft verricht met afwijkende arbeidstijden en dat bij het bepalen van de resterende verdiencapaciteit dan ook géén functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden mogen worden voorgehouden, wanneer één of meer maar niet een toereikend aantal functies met normale arbeidstijden geselecteerd kunnen worden. De geselecteerde Fb-code’s 3318, 5897 en 4911 zijn functies in wisselende diensten en de geselecteerde Fb-code’s 7965 en 3804 zijn functies in dagdienst.
Nu aan de onderhavige schatting mede twee functies ten grondslag kunnen worden gelegd die géén wisselende diensten kennen, volgt uit het bepaalde in artikel 9, aanhef en sub f dat de thans drie geselecteerde (en overgebleven) functies met wisselende diensten niet aan de schatting ten grondslag hadden mogen worden gelegd. Omdat thans twee functies resteren, komt het onderhavige besluit, wegens strijd met het bepaalde in artikel 9, aanhef en sub a van het Schattings- besluit arbeidsongeschiktheidswetten, voor vernietiging in aanmerking."
Appellant kan zich niet verenigen met het oordeel van de rechtbank dat het bestreden besluit berust op een niet toereikende arbeidskundige grondslag. Appellant stelt zich op het standpunt dat de onderhavige schatting geheel in overeenstemming is met artikel 9 - en de daarbij behorende toelichting - van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten. Gelet op het ontbreken van voldoende arbeidsmogelijkheden in dagdienst (minder dan drie functies) is terecht overgegaan tot het tevens selecteren van functies met afwijkende arbeidstijden.
Gedaagde heeft zich in het namens haar ingediende verweerschrift op het standpunt gesteld dat de rechtbank op juiste gronden is gekomen tot de aangevallen uitspraak.
Gelet op hetgeen in hoger beroep door partijen naar voren is gebracht spitst het geschil zich toe op de vraag of de schatting voldoet aan het gestelde in artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten.
De Raad zal zich daartoe beperken.
Artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten luidt -voorzover hier van belang - :
"Bij bepaling van hetgeen betrokkene nog met arbeid kan verdienen worden de volgende regels in acht genomen:
a.in aanmerking wordt genomen die algemeen geaccepteerde arbeid waarmee betrokkene per uur het meest kan verdienen. Deze arbeid wordt nader omschreven in de vorm van ten minste drie verschillende in Nederland uitgeoefende functies waarmee het hoogste inkomen per uur kan worden verworven. Deze functies vertegenwoordigen tezamen ten minste 30 arbeidsplaatsen;
f.bij de toepassing van onderdeel a blijven functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden buiten beschouwing, tenzij deze toeslagen wel zijn meegenomen bij het vaststellen van het maatmaninkomen;
g.onderdeel f blijft buiten toepassing, indien minder dan drie functies als bedoeld in onderdeel a in aanmerking kunnen worden genomen.".
De Raad overweegt dat uit de tekst van - alsmede de toelichting bij - artikel 9, onderdelen f en g, van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten volgt, dat in geval de verzekerde - zoals gedaagde - vóór het intreden van de arbeids- ongeschiktheid geen arbeid met afwijkende arbeidstijden verrichtte, bij het bepalen van de resterende verdiencapaciteit functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden mogen worden voorgehouden, indien minder dan drie functies zonder toeslagen voor afwijkende arbeidstijden kunnen worden geselecteerd.
Hiermee is nadrukkelijk wijziging gebracht in de voorheen in het Schattingsbesluit van 5 augustus 1994 respectievelijk het Schattingsbesluit WAO, Waz en Wajong van 24 december 1997 in de artikelen 2 onderdeel g respectievelijk artikel 3, tweede lid, onderdeel g, neergelegde regel dat in geval de verzekerde vóór het intreden van de arbeidsongeschiktheid geen arbeid met afwijkende arbeidstijden verrichtte, bij het bepalen van de resterende verdiencapaciteit slechts dan functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden mogen worden voorgehouden, indien uitsluitend arbeid in afwijkende arbeidstijden kan worden verricht.
De Raad overweegt dat, nu in het onderhavige geval maar twee functies zonder toeslagen voor afwijkende arbeidstijden voor gedaagde geschikt bleken, appellant in overeenstemming met het bepaalde in artikel 9, onderdeel g, van het Schattings- besluit arbeidsongeschiktheidswetten, terecht tevens functies met toeslagen voor afwijkende arbeidstijden als schattingsgrondslag heeft geselecteerd.
Ten aanzien van de berekening van de resterende verdiencapaciteit overweegt de Raad het volgende.
Nu in het onderhavige geval onderdeel f van artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten buiten toepassing blijft, volgt uit het bepaalde in onderdeel a van artikel 9 van het Schattingsbesluit arbeidsongeschiktheidswetten dat de schatting dient te worden gebaseerd op de functies informant/ kaartverkoper, parkeercontroleur, verkoopster kleding en coupeuse.
Met deze functies, die tezamen minimaal 30 arbeidsplaatsen vertegenwoordigen, wordt -met verdiscontering van de reductiefactor- de grootst mogelijke resterende verdiencapaciteit per uur bereikt, zijnde f 19,02 (gemiddelde van het loon van de functies parkeercontroleur en verkoopster kleding) x 0,97 (laagste reductiefactor behorend bij die vier functies) = f 18,45. De Raad wijst in dit verband ook op zijn uitspraak van 3 februari 2004, gepubliceerd in USZ 2004/106 (LJN: AO5192). Uitgaande van een maatmaninkomen van f 16,64 per uur heeft appellant de mate van arbeidsongeschiktheid van gedaagde dan ook terecht op minder dan 15% vastgesteld.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat appellants hoger beroep doel treft.
De aangevallen uitspraak moet worden vernietigd. Het inleidende beroep dient alsnog ongegrond te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep alsnog ongegrond.
Aldus gegeven door mr. J. Janssen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. G.J.H. Doornewaard als leden, in tegenwoordigheid van C. Molle als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 3 december 2004.
(get.) J. Janssen.
(get.) C. Molle.