ECLI:NL:CRVB:2004:AR7514

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1045 WVG
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 24 november 2004, staat de beoordeling van een termijnoverschrijding centraal. Appellante, wonende te Amsterdam, had beroep ingesteld tegen een besluit van het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam. De rechtbank Amsterdam had eerder, op 22 januari 2004, het beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroepschrift niet binnen de wettelijk gestelde termijn was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, zoals bedoeld in artikel 6:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

In hoger beroep heeft de Raad voor de Rechtspraak de uitspraak van de rechtbank bevestigd. De Raad heeft geen aanknopingspunten gevonden in de argumenten van appellante om het oordeel van de rechtbank te weerleggen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen reden is om de termijnoverschrijding als verschoonbaar te beschouwen. De Raad heeft ook geen aanleiding gezien om een veroordeling in de proceskosten uit te spreken.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt daarmee de strikte handhaving van de termijnen in bestuursrechtelijke procedures, waarbij de noodzaak van tijdige indiening van beroepschriften wordt benadrukt. De uitspraak is van belang voor de rechtspraktijk, omdat het de gevolgen van termijnoverschrijding onderstreept en de noodzaak van zorgvuldige procesvoering in bestuurszaken bevestigt.

Uitspraak

P R O C E S - V E R B A A L
van de mondelinge uitspraak op 24 november 2004
CENTRALE RAAD VAN BEROEP
meervoudige kamer
Zitting heeft: mr. M.I. ‘t Hooft, als voorzitter, en mr. G.M.T. Berkel-Kikkert en mr. R.H.de Bock, als leden
griffier: C.H.T.W. van Rooijen
1e Zaak, reg.nr: 04/ 1045 WVG
Inzake: [appellante], wonende te Amsterdam, appellante, verschenen in persoon,
tegen
het College van Burgemeester en Wethouders van de gemeente Amsterdam, gedaagde, verschenen bij gemachtigde mr. M. van der Hijden, werkzaam bij gedaagde.
De rechtbank Amsterdam heeft het tegen het bestreden besluit van 13 mei 2003 ingestelde beroep bij uitspraak van 22 januari 2004, reg.nr. 03/3055 WVG, niet-ontvankelijk verklaard.
Het oordeel van de rechtbank komt erop neer dat het beroepschrift van 27 juni 2003 niet binnen de termijn, gesteld in artikel 6:7 jo artikel 6:8 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), is ingediend. Van een reden om de termijnoverschrijding ingevolge artikel 6:11 van de Awb verschoonbaar te achten is de rechtbank niet gebleken.
De Raad heeft in hetgeen door appellante in hoger beroep is aangevoerd geen aanknopingspunten gevonden om het oordeel van de rechtbank niet te volgen. De Raad onderschrijft de overwegingen en het oordeel van de rechtbank en ziet geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.
De Raad beslist daarom als volgt:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Waarvan proces-verbaal.
Utrecht, 24 november 2004
De plv. griffier. De fungerend voorzitter.
C.H.T.W. van Rooijen mr. M.I. ‘t Hooft
Voor eensluidend afschrift
de griffier van de
Centrale Raad van Beroep.