ECLI:NL:CRVB:2004:AR7453
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen wijziging WAO-uitkering en verzoek om schadevergoeding
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de wijziging van zijn WAO-uitkering door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, geboren in 1944, heeft zich in 2000 ziek gemeld vanwege longklachten en ontving vanaf augustus 1996 een uitkering op basis van de Werkloosheidswet. De Raad heeft de zaak behandeld op 5 november 2004, waarbij appellant niet aanwezig was, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. J.A. Moor. De rechtbank had eerder het beroep van appellant tegen het besluit van gedaagde ongegrond verklaard. Gedaagde had het eerdere besluit niet langer gehandhaafd en een nieuw besluit genomen, dat als besluit 2 werd aangeduid. De Raad oordeelt dat het beroep tegen besluit 2 niet slaagt, omdat de belastbaarheid van appellant niet onjuist is beoordeeld. De Raad heeft geen aanleiding gezien om een medisch onderzoek in te stellen, ondanks de verzoeken van appellant om dit te doen. De Raad heeft wel geoordeeld dat gedaagde moet worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van appellant, die zijn begroot op € 966,-. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep tegen besluit 1 gegrond verklaard, maar het beroep tegen besluit 2 ongegrond verklaard. Tevens is gedaagde veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.