ECLI:NL:CRVB:2004:AR7216

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/6435 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen correctie- en boetenota's in verband met carpoolregeling en loonbelasting

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Rotterdam, waarin het bestreden besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd gehandhaafd. Appellante, een belastingadviseur, heeft bezwaar gemaakt tegen correctie- en boetenota's die zijn opgelegd naar aanleiding van een looncontrole door de belastingdienst en het Uwv. De belastingdienst had in augustus 2001 correcties aangebracht op de ingediende aangiften loonbelasting van appellante over de jaren 1996 tot en met 2000, waarbij onder andere te hoge kilometeraantallen en dubieuze ritten in het kader van de carpoolregeling aan de orde kwamen. Het Uwv volgde de bevindingen van de belastingdienst en legde correctienota's en boetes op aan appellante.

Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de belastingdienst onjuiste gegevens heeft gehanteerd en dat de carpoolregeling zorgvuldig is uitgevoerd. Ze stelde dat er een compromis is bereikt met de fiscus, waarbij de gecorrigeerde bedragen voor de loonheffing zijn gehalveerd. Het Uwv heeft echter gesteld dat het zijn eigen looncontrole heeft uitgevoerd en dat de bevindingen van de belastingdienst zorgvuldig zijn geweest. De Raad voor de Rechtspraak heeft geoordeeld dat het bestreden besluit niet zorgvuldig is voorbereid, omdat appellante niet in staat was om de gegevens van de belastingdienst te verifiëren. De Raad heeft het bestreden besluit en de aangevallen uitspraak vernietigd, en het Uwv veroordeeld in de kosten van het geding in hoger beroep, begroot op € 644,--.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep benadrukt de eigen verantwoordelijkheid van het Uwv bij het vaststellen van premielonen, en dat het niet gebonden is aan de bevindingen van de belastingdienst, mits deze zorgvuldig zijn uitgevoerd. De Raad heeft geoordeeld dat de zorgvuldigheid in deze zaak niet is nageleefd, wat heeft geleid tot de vernietiging van het besluit.

Uitspraak

02/6435 CSV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellante is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden in hoger beroep gekomen van de tussen partijen op 21 november 2002, kenmerk 02/533 door de rechtbank Rotterdam gewezen uitspraak (hierna: de aangevallen uitspraak), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft op 27 maart 2003 een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 21 oktober 2004, waar namens appellante is verschenen mr. M.C.J.G. van Vugt, belastingadviseur, en waar namens gedaagde is verschenen mr. D.M. Rensema, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
In augustus 2001 is bij appellante door de belastingdienst een controle gehouden in het kader van de aangifte loonbelasting over de jaren 1996 tot en met 2000. In het rapport van 7 augustus 2001, dat naar aanleiding van die controle is opgemaakt, zijn correcties aangebracht op de ingediende aangiften loonbelasting. Deze correcties hadden betrekking op hantering van te hoge kilometeraantallen en dubieuze ritten in het kader van de carpoolregeling en op een bovenmatige vergoeding van de reiskosten woon-werkverkeer in relatie tot de 40-dagenregeling.
Korte tijd later heeft ook gedaagde bij appellante een looncontrole uitgevoerd. In zijn rapport van 20 augustus 2001 heeft de looninspecteur de bevindingen en conclusies van de belastingdienst overgenomen en het premieloon over de jaren 1996 tot en met 2001 gecorrigeerd en vastgesteld op de door de belastingdienst vastgestelde brutoloonbedragen. Op grond van de aldus vastgestelde premielonen heeft gedaagde op 19 oktober 2001 correctienota’s voor de premie ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten opgelegd over de jaren 1996 tot en met 2001. Voorts heeft gedaagde aan appellante op 29 oktober 2001 over de jaren 1996 tot en met 2000 administratieve boetes opgelegd ad 25% van de naheffing.
Bij besluit van 8 februari 2002 (hierna: het bestreden besluit) zijn de door appellante tegen de correctie- en boetenota’s ingestelde bezwaren ongegrond verklaard. Bij besluit van 11 juli 2002 heeft gedaagde het bestreden besluit in zoverre gewijzigd dat de correctie- en boetenota’s over de jaren 1996 tot en met 2001 niet zijn gehandhaafd voorzover zij betrekking hebben op de reiskosten woon-werkverkeer in relatie tot de 40-dagenregeling. Voor het overige heeft gedaagde het bestreden besluit onverkort gehandhaafd. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het bestreden besluit in stand gelaten.
De Raad constateert dat tussen partijen nog slechts in geschil is de toepassing van de carpoolregeling en de daaruit voor de jaren 1996 tot en met 2001 voortvloeiende correctie- en boetenota’s
Appellante heeft in hoger beroep - onder overlegging van stukken - haar reeds in bezwaar en beroep ingenomen stelling herhaald dat de belastingdienst is uitgegaan van onjuiste gegevens en gesteld dat de carpoolregeling wel zorgvuldig en op de juiste wijze is uitgevoerd. Voorts heeft zij erop gewezen dat met de fiscus een compromis is bereikt in die zin dat de gecorrigeerde bedragen voor de loonheffing zijn gehalveerd. Appellante heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat gedaagde, die uitsluitend is afgegaan op de onderzoeksgegevens van de belastingdienst, evenals deze dienst de gecorrigeerde bedragen zou moeten halveren.
Gedaagde heeft gesteld dat hij zelf een looncontrole heeft gehouden en dat, na kennisneming van het rapport van de belastingdienst, is besloten zonder nader eigen onderzoek de bevindingen van het onderzoek van die dienst te volgen, welk onderzoek naar zijn mening zorgvuldig is geweest. Gedaagde zou bij een geheel eigen onderzoek niet tot andere bevindingen zijn gekomen. Gedaagde is van mening dat appellante de uitkomsten van het onderzoek onvoldoende gemotiveerd heeft bestreden. Voorts heeft gedaagde in de door de belastingdienst met appellante getroffen regeling geen aanleiding gezien haar standpunt met betrekking tot correctie van de premielonen te wijzigen, nu niet is gebleken dat de belastingdienst op enigerlei wijze is teruggekomen op de inhoud van haar rapportage van 7 augustus 2001. Bovendien raakt de met de belastingdienst getroffen regeling de relatie tussen gedaagde en appellante niet, nu gedaagde een eigen bevoegdheid en een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van het vaststellen van het premieplichtig loon.
De Raad onderschrijft in het algemeen de stelling van gedaagde dat gedaagde een eigen verantwoordelijkheid heeft ten aanzien van de vaststelling van premielonen, waarbij hij niet gebonden is aan hetgeen de belastingdienst in het kader van de loonheffing heeft vastgesteld. Deze eigen verantwoordelijkheid staat er niet aan in de weg dat gedaagde in een voorkomend geval afgaat op onderzoeksbevindingen van de belastingdienst, mits dit onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Appellante heeft evenwel (steeds) de bevindingen van de belastingdienst gemotiveerd bestreden. Uit de stukken blijkt dat de belastingdienst uiteindelijk de aanslagen heeft gehalveerd. Onder die omstandigheden kon appellante zich niet, zonder kennis van en de beschikking over de aan de rapportage van 7 augustus 2001 ten grondslag liggende gegevens, zondermeer op de inhoud van deze rapportage verlaten, nu niet is uitgesloten dat de -in het kader van een compromis- halvering van de aanslagen (mede) is ingegeven door een inhoudelijke wijziging van het eerder door de fiscus ingenomen standpunt.
Aan een zorgvuldige voorbereiding van het bestreden besluit heeft het zodoende ontbroken. Derhalve komt dit besluit, waarbij het bezwaar tegen de correctie- en boetenota’s met betrekking tot de carpoolregeling ongegrond is verklaard, voor vernietiging in aanmerking wegens strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht. De aangevallen uitspraak komt voorzover aangevochten eveneens voor vernietiging in aanmerking.
De Raad ziet aanleiding gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding in hoger beroep, aan de zijde van appellante wegens de haar verleende rechtsbijstand begroot op € 644,--.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak, alsmede het bestreden besluit, voorzover deze betrekking hebben op de correctie- en boetenota’s betreffende de carpoolregeling;
Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding in hoger beroep, begroot op € 644,-- te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het gestorte griffierecht van € 327,-- vergoedt.
Gegeven door mr. G. van de Wiel als voorzitter en mr. R.C. Stam en mr. C.P.M. van de Kerkhof als leden, in tegenwoordigheid van W.J.M. Fleskens als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004.
(get.) G. van de Wiel.
(get.) W.J.M. Fleskens.