ECLI:NL:CRVB:2004:AR7083
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- T. Hoogenboom
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Intrekking van WAO-uitkering en weigering WW-uitkering; geschiktheid voor eigen werk en verwijtbaarheid van werkloosheid
In deze zaak gaat het om de intrekking van een WAO-uitkering en de weigering van een WW-uitkering aan betrokkene, die als metaalbewerker werkzaam was. Betrokkene is op 16 augustus 1999 uitgevallen met spanningsklachten en heeft op 29 maart 2000 een WAO-uitkering aangevraagd. De arbeidsdeskundige van het Uwv heeft betrokkene op 20 september 2000 geacht geschikt te zijn voor zijn eigen werk, wat leidde tot de conclusie dat hij niet arbeidsongeschikt was. Betrokkene was het hier niet mee eens en diende een WW-aanvraag in, die op 15 november 2000 werd afgewezen omdat hij geen passende arbeid had aanvaard.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat het Uwv niet voldoende zorgvuldig heeft gehandeld. De rapporten van de arbeidsdeskundige en bezwaararbeidsdeskundige waren niet overtuigend, omdat de visie van betrokkene op zijn arbeidsomstandigheden niet was meegenomen. De Raad oordeelde dat het Uwv in strijd heeft gehandeld met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) door geen nader advies in te winnen over de geschiktheid van betrokkene voor zijn functie. Hierdoor kon niet worden vastgesteld of betrokkene verwijtbaar werkloos was.
De Raad heeft het bestreden besluit vernietigd en het Uwv opgedragen een nieuw besluit te nemen, waarbij de proceskosten van betrokkene zijn vergoed. De uitspraak bevestigt dat de intrekking van de WAO-uitkering en de weigering van de WW-uitkering niet in stand konden blijven, gezien de gebrekkige onderbouwing door het Uwv.