ECLI:NL:CRVB:2004:AR6918

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 december 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/4264 WW + 04/101 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van hoger beroep wegens termijnoverschrijding in sociale zekerheidsrechtelijke geschillen

In deze zaak gaat het om de niet-ontvankelijkheid van het hoger beroep van appellanten, die in Frankrijk wonen, tegen besluiten van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellanten hebben op 14 september 2001 aangegeven zich niet te kunnen verenigen met eerdere uitspraken van de rechtbank Amsterdam, maar hebben hun hoger beroep pas na de wettelijke termijn van zes weken ingediend, zoals vastgelegd in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De Raad heeft appellanten de gelegenheid gegeven om redenen voor de termijnoverschrijding aan te voeren. In hun reactie van 23 juli 2004 hebben appellanten geschetst dat er problemen waren met hun gemachtigde en dat de kosten voor rechtshulp in Frankrijk hoog zijn. De Raad heeft echter geoordeeld dat deze redenen niet voldoende zijn om te spreken van een verschoonbare termijnoverschrijding. De Raad heeft daarom het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard. De uitspraak is gedaan door de Centrale Raad van Beroep op 1 december 2004, met mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. H.G. Rottier als leden. De griffier was L. Karssenberg.

Uitspraak

01/4264 WW
04/101 WW
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellanten], wonende te Frankrijk, appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN DE GEDINGEN
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellanten zijn op bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden in hoger beroep gekomen van twee door de rechtbank Amsterdam onder de nummers AWB 00/4574 en AWB 00/4567 WW op 11 juli 2001 tussen partijen gewezen uitspraken (hierna: de uitgevallen uitspraken), waarbij de beroepen van appellanten tegen twee besluiten van gedaagde van 31 augustus 2000 ongegrond werden verklaard.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellanten hebben gereageerd op een vraagstelling zijdens de Raad.
De gedingen zijn behandeld ter zitting van de Raad van 20 oktober 2004, waar appellanten niet zijn verschenen, en waar gedaagde zich, met bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
Nadat hen enige vragen waren gesteld over een eerder schrijven, hebben appellanten bij brief van 14 september 2001 te kennen gegeven zich niet te kunnen verenigen met de aangevallen uitspraken. Aangezien het hoger beroep is ingediend na afloop van de termijn van zes weken, bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), heeft de Raad appellanten in de gelegenheid gesteld om de redenen voor de termijnoverschrijding aan te geven.
Bij schrijven van 23 juli 2004 hebben appellanten daarop gereageerd. Daarbij is een schets gegeven van mogelijke problemen met een eventuele gemachtigde ten tijde van het indienen van het hoger beroep en is benadrukt dat de kosten van rechtshulp bij het inschakelen van een Franse advocaat bijzonder hoog zijn. Voor het te laat indienen van het hoger beroep zijn echter geen goede redenen aangevoerd. De Raad komt dan ook tot het oordeel dat er in casu geen sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding. Het hoger beroep van appellanten dient derhalve niet-ontvankelijk te worden verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het hoger beroep van appellanten niet-ontvankelijk.
Aldus gegeven door mr. M.A. Hoogeveen als voorzitter en mr. H. Bolt en mr. H.G. Rottier als leden, in tegenwoordigheid van L. Karssenberg als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 1 december 2004.
(get.) M.A. Hoogeveen.
(get.) L. Karssenberg.
RB3011