[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
de Korpsbeheerder van de politieregio Noord- en Oost-Gelderland, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellant is op de daartoe bij beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Zutphen van 19 maart 2003, 02/376 AW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van 21 oktober 2004, waar appellant in persoon is verschenen met bijstand van mr. D.R. Timmer, werkzaam bij de politievakorganisatie ACP. Gedaagde heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A. Niks, werkzaam bij de politieregio Noord- en Oost-Gelderland.
1. Appellant was vanaf 1 september 1989 werkzaam in de in salarisschaal 10 ingedeelde functie van hoofd beheersdienst van de gemeentepolitie. Tot 1 juli 1992 viel appellant onder de werking van de rechtspositieregeling voor gemeenteambtenaren van de gemeente Doetinchem (hierna: lokale rechtspositieregeling). Nadien is voor hem het Ambtenarenreglement voor de gemeentepolitie 1958 (hierna: ARGP) gaan gelden.
1.1. Begin 1994 is appellant overgegaan naar de politieregio van gedaagde en geplaatst in de aanvankelijk in salarisschaal 9 en per 1 juli 1997 in schaal 10 ingedeelde functie van hoofd financiën en beheer. Zijn bezoldiging op basis van salarisschaal 10 is gehandhaafd. Sinds 1 april 1994 is met betrekking tot de bezoldiging van appellant het Besluit bezoldiging politie (hierna: Bbp) van toepassing.
1.2. Op 28 mei 2001 heeft appellant verzocht om met ingang van 1 september 2001 in aanmerking te worden gebracht voor uitloopschaal 11. Hieraan heeft appellant ten grondslag gelegd dat hij op de laatstgenoemde datum voldoet aan in de in de lokale rechtspositieregeling neergelegde voorwaarden voor plaatsing in deze uitloopschaal en dat die regeling ingevolge overgangsrecht nog steeds van toepassing is.
1.3. Dat verzoek is bij besluit van 29 juni 2001 afgewezen. Bij besluit van 31 januari 2002 (hierna: het bestreden besluit) is deze afwijzing gehandhaafd.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het tegen het bestreden besluit ingestelde beroep ongegrond verklaard. De rechtbank heeft, kort gezegd, met verwijzing naar twee uitspraken van deze Raad (CRvB 7 augustus 1997, TAR 1997, 221 en CRvB 13 december 2001, TAR 2002, 56), geoordeeld dat het verzoek om inschaling in uitloopschaal 11 niet voor toewijzing in aanmerking komt omdat in dit geval geen sprake is van het behoud van een aanspraak na overgang naar de nieuwe politieregio in de zin van artikel 49 van het Bbp.
3.1. Namens appellant is met een beroep op de jurisprudentie van de Raad aangevoerd dat de rechtbank artikel 49 van het Bbp te eng heeft uitgelegd.
3.2. Gedaagde heeft hiertegen gemotiveerd verweer gevoerd.
4.1. De Raad stelt voorop dat in artikel 49, eerste lid, van het Bbp - voor zover hier van belang - is neergelegd dat een ambtenaar die naar een politieregio is overgegaan en die op de dag voorafgaande aan de datum van inwerkingtreding van de Politiewet 1993 (31 maart 1994) aanspraken had op grond van artikel VII van het Besluit van 24 juni 1992, houdende de wijziging van diverse politieregelingen waaronder het ARGP in verband met het tot stand brengen van een eenvormige rechtspositie voor alle politie-ambtenaren, deze aanspraken behoudt.
4.2. In artikel VII, eerste lid, van het Besluit van 24 juni 1992 is - voorzover hier van belang - neergelegd dat voor degenen die onder de werking van het ARGP komen te vallen door de burgemeester een overgangsregeling wordt vastgesteld voorzover de aanspraken die zij na de inwerkingtreding van dit besluit ontlenen aan de regelingen die bij dit besluit zijn gewijzigd afwijken van die welke deze ambtenaren tot aan de inwerkintreding van dit besluit aan de gemeentelijke rechtspositionele regelingen ontleenden.
4.3. Met de door de burgemeester van Doetinchem vastgestelde en op 1 juli 1992 in werking getreden Regeling overgangsrecht eenvormige rechtspositie voor het korps gemeentepolitie Doetinchem (hierna: de Regeling overgangsrecht) is aan voormeld Besluit invulling gegeven. In artikel 2, vierde lid, van deze regeling is bepaald dat de voor 1 juli 1992 aan de ambtenaar in het vooruitzicht gestelde promoties, indien deze oorspronkelijk schriftelijk zijn vastgelegd, onverkort blijven gehandhaafd.
5. De Raad is van oordeel dat te dezen allereerst dient te worden getoetst aan artikel 49, eerste lid, van het Bbp. Dienaangaande overweegt de Raad het volgende.
5.1. Blijkens de onder 2. vermelde jurisprudentie heeft deze bepaling betrekking op situaties waarin de aanspraken voor de ambtenaar op grond van onder meer artikel VII van het Besluit van 24 juni 1994 gunstiger uitwerken dan de aanspraken op grond van het Bbp. De bepaling beoogt aan de betrokken politieambtenaar de garantie te bieden van het behoud, na overgang naar de nieuwe politieorganisatie, van het totaal van financiële aanspraken dat hij had op grond van onder meer voormeld Besluit. Aldus wordt het doel bereikt dat het inkomen er als gevolg van de reorganisatie niet op achteruit gaat.
5.2. Appellant heeft ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Bbp op 1 april 1994 zijn aanspraak behouden op de aan zijn toenmalige functie bij de gemeentepolitie verbonden salarisschaal 10. Hij was op 31 maart 1994 echter nog geenszins een voldoende aantal jaren werkzaam in die functie om in aanmerking te komen voor plaatsing in uitloopschaal 11. Er was derhalve voorafgaand aan de overgang slechts een vooruitzicht op uitloopschaal 11 als aan alle voorwaarden voor indeling in de uitloopschaal zou zijn voldaan, maar geen toen reeds bestaande, concrete aanspraak die appellant mee kon nemen naar de nieuwe politieorganisatie.
5.3. Uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat gedaagde reeds op grond van het bepaalde in artikel 49, eerste lid, van het Bbp terecht het verzoek van appellant heeft afgewezen.
6. Gelet op het vorenstaande dient de aangevallen uitspraak te worden bevestigd.
7. De Raad acht tot slot geen termen aanwezig toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht inzake vergoeding van proceskosten.
De Centrale Raad van Beroep,
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. J.C.F. Talman als voorzitter en mr. A. Beuker-Tilstra en mr. J.Th. Wolleswinkel als leden, in tegenwoordigheid van P.W.J. Hospel als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2004.