ECLI:NL:CRVB:2004:AR6903
Centrale Raad van Beroep
- Herziening
- J.C.F. Talman
- A. Beuker-Tilstra
- J.Th. Wolleswinkel
- Rechtspraak.nl
Afwijzing verzoek om herziening van een eerdere uitspraak inzake termijnoverschrijding in bestuursrechtelijke procedure
In deze zaak heeft verzoekster, die in een bestuursrechtelijke procedure betrokken was, verzocht om herziening van een eerdere uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 10 oktober 2002. Deze eerdere uitspraak verklaarde het hoger beroep van verzoekster niet-ontvankelijk omdat het beroepschrift niet tijdig was ingediend, waarbij de wettelijke termijn van zes weken was overschreden. Verzoekster stelde dat zij niet op de hoogte was van bepaalde feiten en omstandigheden die haar in staat hadden kunnen stellen om tijdig beroep aan te tekenen. De Raad heeft het verzoek om herziening behandeld op 21 oktober 2004, waarbij verzoekster in persoon verscheen, bijgestaan door haar echtgenoot J.E. Heidema. Gedaagde, de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, was niet vertegenwoordigd.
De Raad overwoog dat de door verzoekster aangevoerde argumenten niet konden slagen, omdat niet was voldaan aan de vereisten van artikel 8:88 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dit artikel stelt dat herziening alleen mogelijk is op basis van feiten of omstandigheden die vóór de uitspraak niet bekend waren en redelijkerwijs niet bekend konden zijn. De Raad benadrukte dat het bijzondere rechtsmiddel van herziening niet bedoeld is voor een hernieuwde discussie over de zaak of de juistheid van de eerdere uitspraak.
De Raad concludeerde dat het verzoek om herziening moest worden afgewezen, omdat verzoekster niet had aangetoond dat er nieuwe feiten of omstandigheden waren die tot een andere uitspraak hadden kunnen leiden. Bovendien werd opgemerkt dat de ontvankelijkheid van het hoger beroep op elk moment in de procedure aan de orde kan worden gesteld. De Raad achtte ook geen termen aanwezig voor vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter en twee leden van de Raad, en werd openbaar uitgesproken op 2 december 2004.