ECLI:NL:CRVB:2004:AR6840
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M. Hoogeveen
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Weigering van WW-uitkering wegens verwijtbare werkloosheid na weigering opgedragen werkzaamheden in proeftijd
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, gaat het om de weigering van de WW-uitkering aan appellant, die in zijn proeftijd werkzaamheden weigerde. De appellant, vertegenwoordigd door mr. M. de Jong, had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem, die eerder het beroep tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) ongegrond had verklaard. De Raad voor de Rechtspraak oordeelt dat de appellant, door op de derde dag van zijn dienstverband te weigeren de hem opgedragen werkzaamheden te verrichten, verwijtbaar werkloos is geworden. De Raad stelt vast dat de appellant, ondanks rugklachten, in staat was om de werkzaamheden uit te voeren, en dat hij alternatieve oplossingen had kunnen overwegen, zoals het inroepen van hulp van zijn werkgever.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het besluit van het Uwv om de WW-uitkering van appellant blijvend te weigeren, terecht is. De Raad wijst erop dat er geen feiten of omstandigheden zijn die wijzen op verminderde verwijtbaarheid van de appellant. De uitspraak benadrukt het belang van de verplichtingen van werknemers tijdens hun proeftijd en de gevolgen van het niet nakomen daarvan. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep wordt openbaar uitgesproken op 1 december 2004, waarbij de Raad geen termen aanwezig acht voor een proceskostenveroordeling.