ECLI:NL:CRVB:2004:AR6828
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Ch. van Voorst
- M.S.E. Wulffraat-van Dijk
- M.C. Bruning
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep tegen WAO-schattingsbesluit met betrekking tot arbeidsongeschiktheid
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake de toekenning van een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). Appellant, die als management-trainee werkzaam was, heeft in de loop der jaren verschillende medische klachten ontwikkeld na een ongeval in de trein en een incident tijdens een bedrijfssportdag. Op 12 mei 2000 is hij uitgevallen met klachten van duizeligheid, concentratiestoornissen en vermoeidheid. De mate van arbeidsongeschiktheid is aanvankelijk vastgesteld op 25 tot 35%, maar na een nieuw besluit van 19 mei 2003 is deze herzien naar 35 tot 45%.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 6 oktober 2004, waarbij appellant niet aanwezig was. De Raad overweegt dat het hoger beroep mede gericht is tegen het nieuwe WAO-schattingsbesluit van 19 mei 2003. De Raad concludeert dat gedaagde met dit besluit niet geheel tegemoet is gekomen aan de bezwaren van appellant, maar dat er geen aanleiding is om de eerdere vaststelling van de mate van arbeidsongeschiktheid te betwisten. De Raad oordeelt dat de medische informatie die door appellant is overgelegd, betrekking heeft op een latere periode en daarom niet relevant is voor de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid op de datum van 11 mei 2001.
De Raad verklaart het hoger beroep niet-ontvankelijk en veroordeelt gedaagde in de proceskosten van appellant, die in totaal € 966,- bedragen. Tevens wordt bepaald dat het Uwv het betaalde recht van € 111,- aan appellant vergoedt. De uitspraak van de Raad is openbaar uitgesproken op 17 november 2004.