ECLI:NL:CRVB:2004:AR6562

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/885 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing erkenning als vervolgingsslachtoffer op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft eiseres, geboren in 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, verzocht om erkenning als vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Eiseres stelt dat haar gezondheidsklachten voortkomen uit de omstandigheden waaronder zij als kind tijdens de oorlogsjaren heeft geleefd. De verweerster, de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, heeft de aanvraag afgewezen, omdat eiseres volgens hen geen vervolging heeft ondergaan in de zin van de wet. Dit besluit is gehandhaafd na bezwaar, waarbij verweerster concludeerde dat de lichamelijke en psychische klachten van eiseres niet in verband staan met het overlijden van haar vader door vervolging.

Eiseres heeft aangevoerd dat zij onder bedreiging van geweld met haar familie uit huis is gezet en naar een kamp is gebracht. Hoewel er geen permanente bewaking was, mocht het kamp niet vrij worden verlaten. De Raad overweegt dat de omstandigheden van verblijf in de kampen Betèk en Soemberwaras, waar eiseres verbleef, niet kunnen worden aangemerkt als vrijheidsberoving in de zin van de wet. De Raad concludeert dat de verweerster terecht heeft geoordeeld dat er geen sprake is van vervolging.

Daarnaast heeft de Raad de weigering van verweerster om eiseres gelijk te stellen met de vervolgde beoordeeld. De wet biedt de mogelijkheid om personen die in omstandigheden verkeerden die overeenkomen met vervolging gelijk te stellen, maar deze bevoegdheid is discretionair. De Raad oordeelt dat de verweerster in redelijkheid heeft kunnen besluiten om geen gebruik te maken van deze bevoegdheid, gezien de bevindingen van de geneeskundig adviseur en psychiater, die concludeerden dat de klachten van eiseres niet het gevolg zijn van het omkomen van haar vader.

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep van eiseres ongegrond, en er zijn geen termen aanwezig om verweerster te veroordelen in de proceskosten.

Uitspraak

04/885 WUV
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[eiseres], wonende te [woonplaats], eiseres,
en
de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad, verweerster.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Onder dagtekening 29 januari 2004, kenmerk JZ/Q70/2004 heeft verweerster ten aanzien van eiseres een besluit genomen ter uitvoering van de Wet uitkeringen vervolgings-slachtoffers 1940-1945 (hierna: de Wet).
Tegen dit besluit heeft eiseres bij de Raad beroep ingesteld. In een aanvullend beroepschrift is uiteengezet waarom zij zich met dat besluit niet kan verenigen.
Verweerster heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is, gevoegd met het geding, geregistreerd bij de Raad onder nr. 03/5734 WUBO, behandeld ter zitting van de Raad van 7 oktober 2004. De behandeling is daarna gesplitst. Eiseres heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.C.M. van Berkel, advocaat te Heerlen. Verweerster heeft zich laten vertegenwoordigen door
J.J.G.A. Theelen, werkzaam bij de Pensioen- en Uitkeringsraad.
II. MOTIVERING
1. Eiseres, die is geboren [in] 1936 in het voormalige Nederlands-Indië, heeft verzocht om te worden erkend als vervolgde en krachtens de Wet in aanmerking te worden gebracht voor onder meer een periodieke uitkering. Hierbij heeft eiseres zich beroepen op gezondheidsklachten die zij toeschrijft aan de omstandigheden waaronder zij als kind gedurende de oorlogsjaren en daarna in het voormalige Nederlands-Indië heeft moeten leven.
2. Bij besluit van 3 juni 2003, zoals na gemaakt bezwaar gehandhaafd bij besluit van 29 januari 2004, heeft verweerster op de aanvraag afwijzend beslist, daartoe overwegend dat eiseres geen vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet. Voorts heeft verweerster vastgesteld dat eiseres niet met de vervolgde gelijk kan worden gesteld omdat de door eiseres ondervonden lichamelijke en psychische klachten niet in verband staan met het overlijden van haar vader als gevolg van zijn vervolging.
3. Eiseres kan zich hiermee niet verenigen en heeft daartoe aangevoerd dat zij onder bedreiging van geweld samen met haar familie uit huis is gezet en overgebracht naar een kamp, waarin weliswaar van permanente bewaking geen sprake was, maar welk kamp niet vrij mocht worden verlaten anders dan voor het verzamelen van voedsel. Eiseres heeft voorts aangevoerd dat haar psychische klachten wel degelijk zijn terug te voeren op het overlijden van haar vader en dat het uitgevoerde medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest.
4. Ten aanzien van de weigering eiseres als vervolgde te aanvaarden overweegt de Raad het volgende.
4.1. Ingevolge artikel 2, tweede lid, van de Wet wordt, voorzover hier van belang, onder vervolging verstaan: handelingen of maatregelen van de vijandelijke bezettende macht van het voormalige Nederlands-Indië, welke werden gericht tegen personen of groepen van personen op grond van hun Europese afkomst of Europees georiënteerde of gezinde instelling en welke hebben geleid tot omstandigheden als omschreven in het eerste lid, onder a. Die omstandigheden betreffen vrijheidsberoving door opsluiting in concentratiekampen, gevangenissen of andere verblijfplaatsen, waar beëindiging van het leven dan wel permanente bewaking van de vervolgde werd beoogd, met inbegrip van het transport naar en tussen dergelijke verblijfplaatsen.
4.2. Eiseres heeft blijkens haar verklaring tijdens de Japanse bezetting verbleven in de kampen Betèk en Soemberwaras. Deze kampen waren, naar namens eiseres niet is bestreden, bestemd voor de opvang van daklozen en voor vrouwen en kinderen zonder middelen van bestaan. Van permanente bewaking was, naar ook de zusters van eiseres hebben verklaard, geen sprake. Vele bewoners gingen dagelijks het kamp uit om te werken. Gelet hierop heeft verweerster terecht geoordeeld dat dit verblijf niet kan worden aangemerkt als vrijheidsberoving in de zin van artikel 2 van de Wet, zodat van vervolging in de zin van deze wet geen sprake is.
5. Ten aanzien van de weigering van verweerster om eiseres met toepassing van artikel 3, tweede lid, van de Wet gelijk te stellen met de vervolgde overweegt de Raad als volgt.
5.1. Ingevolge dit artikellid kan verweerster met de vervolgde gelijkstellen de persoon die tijdens de oorlogsjaren 1940-1945 in omstandigheden verkeerde welke overeenkomst vertonen met vervolging, indien het niet toepassen van deze wet een klaarblijkelijke hardheid zou zijn. Deze bevoegdheid is discretionair van aard, zodat de toetsing van de Raad slechts een terughoudende kan zijn.
5.2. De vader van eiseres is tijdens zijn krijgsgevangenschap omgekomen bij het vergaan van het schip waarmee hij werd vervoerd. Op zichzelf is dit door verweerster aangemerkt als een omstandigheid welke overeenkomst vertoont met vervolging. Om die reden is de aanvraag van eiseres voorgelegd aan de geneeskundig adviseur van verweerster. Deze kwam tot de conclusie dat de gezondheidsklachten van eiseres, bestaande uit psychische klachten, longklachten (CARA) en neurologische klachten, niet in verband kunnen worden gebracht met het omkomen van haar vader tijdens de oorlog. De longklachten zijn een gevolg van constitutie en allergische aanleg. De neurologische klachten worden gezien als een gevolg van leeftijd en constitutie en de psychische klachten, die zich in hoofdzaak uiten in piekeren over financiële problemen en zorgen over kinderen en echtgenoot, worden toegeschreven aan de huidige levensfase van eiseres. Deze bevindingen zijn bevestigd in het onderzoek van psychiater H.S.R. Witte, dat op verzoek van verweerster in de bezwaarfase is uitgevoerd.
Anders dan namens eiseres naar voren is gebracht is naar het oordeel van de Raad geen sprake van een onzorgvuldig onderzoek. Dat door deze psychiater geen informatie is opgevraagd bij het uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, waarvoor volgens de gemachtigde van eiseres aanleiding zou bestaan omdat eiseres reeds jaren een gedeeltelijke arbeidsongeschiktheidsuitkering ontvangt, kan de Raad niet als onzorgvuldig handelen zien, nu uit de gedingstukken naar voren komt dat die uitkering was toegekend op grond van de lichamelijke klachten van eiseres. De Raad is voorts van oordeel dat uit de deugdelijk onderbouwde rapportage van psychiater Witte, tot stand gekomen na kennisneming van informatie van de eiseres behandelend artsen, genoegzaam blijkt dat de psychische klachten van eiseres niet het directe gevolg zijn van het omkomen van haar vader. Daarvan uitgaande heeft verweerster in redelijkheid kunnen besluiten geen gebruik te maken van de haar in artikel 3, tweede lid, van de Wet gegeven bevoegdheid.
5.3. Gelet op het vorenstaande kan het bestreden besluit standhouden.
6. Dit betekent dat het beroep van eiseres ongegrond wordt verklaard.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door mr. C.G. Kasdorp als voorzitter en mr. J.C.F. Talman en mr. K. Zeilemaker als leden, in tegenwoordigheid van mr. A.D. van Dissel-Singhai als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2004.
(get.) C.G. Kasdorp.
(get.) A.D. van Dissel-Singhai.
HD
15.11