ECLI:NL:CRVB:2004:AR6558
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- J.C.F. Talman
- K. Zeilemaker
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag tot erkenning als vervolgde in de zin van de WUV
In deze zaak heeft eiser, geboren in juli 1942 in het voormalige Nederlands-Indië, een aanvraag ingediend bij de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad om erkend te worden als vervolgde in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (WUV). Eiser baseert zijn aanvraag op gezondheidsklachten die hij toeschrijft aan zijn oorlogservaringen, met name het omkomen van zijn vader in 1943, die tewerk was gesteld aan de Birma-spoorlijn. De verweerster heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat eiser geen vervolging heeft ondergaan in de zin van de Wet en dat zijn psychische klachten niet in verband staan met het omkomen van zijn vader.
De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 7 oktober 2004, waarbij eiser in persoon verscheen, bijgestaan door zijn advocaat, mr. drs. C. Lamphen. De verweerster werd vertegenwoordigd door J.A. Groeneveld. De Raad overweegt dat de verweerster onvoldoende onderzoek heeft verricht naar een door eisers broer beschreven vlagincident, maar concludeert dat dit incident niet als vervolging kan worden aangemerkt. De Raad stelt vast dat de verweerster op goede gronden heeft geoordeeld dat er geen direct verband is tussen de psychische klachten van eiser en het overlijden van zijn vader.
De Raad heeft de adviezen van geneeskundig adviseurs van de Pensioen- en Uitkeringsraad in overweging genomen, die concludeerden dat de klachten van eiser meer te maken hebben met persoonlijke problematiek dan met de oorlogservaringen. De Raad oordeelt dat de verweerster de aanvraag terecht heeft afgewezen en dat er geen grond is voor vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor vergoeding van proceskosten.