ECLI:NL:CRVB:2004:AR6533

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/1824 AKW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet verschoonbare termijnoverschrijding bij indiening beroepschrift in bestuursrechtelijke procedure

In deze zaak heeft appellant, wonende in Suriname, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank niet-ontvankelijk werd verklaard. Het bestreden besluit, dat appellant op 18 juni 2002 ontving, hield in dat hij geen recht meer had op kinderbijslag omdat hij niet meer verzekerd was voor de Algemene Kinderbijslagwet. Appellant stelde dat hij het besluit pas op 12 februari 2003 had ontvangen en dat de vertraging in de indiening van zijn beroepschrift te wijten was aan de Surinaamse posterijen.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 8 oktober 2004, waarbij appellant niet aanwezig was. Gedaagde, vertegenwoordigd door mr. P.C.J. van de Nes, heeft een verweerschrift ingediend. De Raad overwoog dat de termijn voor het indienen van een beroepschrift zes weken bedraagt, en dat deze termijn begint op de dag na de bekendmaking van het besluit. Aangezien het beroepschrift pas op 25 februari 2003 door de rechtbank was ontvangen, was het te laat ingediend.

De Raad concludeerde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat het beroepschrift tijdig ter post was bezorgd. De door appellant aangevoerde omstandigheden, zoals de trage postverwerking door de Surinaamse posterijen, werden niet als verontschuldigbaar beschouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het beroep van appellant niet-ontvankelijk, zonder toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.

Uitspraak

04/1824 AKW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], Suriname, appellant,
en
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2003 zijn de artikelen 3, 4 en 5 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voorzover het betreft de Sociale verzekeringsbank in werking getreden. Thans oefent de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank de taken en bevoegdheden uit die tot genoemde datum werden uitgeoefend door de Sociale Verzekeringsbank. In deze uitspraak wordt onder gedaagde mede verstaan de Sociale Verzekeringsbank.
Appellant heeft op bij beroepschrift van 26 maart 2004 aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 16 maart 2004, nummer AWB 03/842 AKW, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 8 oktober 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door mr. P.C.J. van de Nes, werkzaam bij de Sociale verzekeringsbank.
II. MOTIVERING
Bij besluit van 18 juni 2002 heeft gedaagde aan appellant medegedeeld dat hij met ingang van het eerste kwartaal van 2002 geen recht meer heeft op kinderbijslag omdat hij vanaf dat moment niet meer verzekerd is voor de Algemene Kinderbijslagwet. Bij beslissing op bezwaar van 7 januari 2003, hierna: het bestreden besluit, heeft gedaagde het door appellant tegen het besluit van 18 juni 2002 ingestelde bezwaar gegrond verklaard ten aanzien van het eerste kwartaal van 2002 en voor het overige ongegrond verklaard.
Bij beroepschrift met dagtekening 12 februari 2003, ontvangen door de rechtbank op 25 februari 2003, heeft appellant beroep bij de rechtbank ingesteld tegen het bestreden besluit. In dit beroepschrift heeft appellant onder meer aangegeven dat hij het bestreden besluit eerst op 12 februari 2003 heeft ontvangen. In reactie op de vraag van de rechtbank of er bijzondere omstandigheden zijn die de te late indiening van zijn beroepschrift zouden kunnen rechtvaardigen heeft appellant medegedeeld dat de vertraging in de postbezorging te wijten is aan de Surinaamse posterijen.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant niet-ontvankelijk verklaard. Hierbij heeft de rechtbank overwogen dat het beroepschrift te laat is ingediend en dat voorts niet is aangetoond dat het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd. Naar het oordeel van de rechtbank is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verontschuldigbaar moet worden geacht.
De Raad overweegt als volgt.
De termijn voor het indienen van een beroepschrift tegen een besluit bedraagt ingevolge artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zes weken. Deze termijn vangt ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. Een beroepschrift is ingevolge artikel 6:9, eerste lid, van de Awb tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn is ontvangen. Bij verzending per post is ingevolge het tweede lid van die bepaling een beroepschrift tijdig ingediend indien het voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, mits het niet later dan een week na afloop van die termijn is ontvangen.
Het bestreden besluit is, afgaande op de stukken en tussen partijen overigens ook niet in geschil zijnde, op 7 januari 2003 aan appellant verzonden. De termijn voor indiening van een beroepschrift ving derhalve aan op 8 januari 2003 en eindigde op 18 februari 2003. Nu de rechtbank het beroepschrift op 25 februari 2003 heeft ontvangen is niet voldaan aan het bepaalde in het eerste lid van artikel 6:9 van de Awb.
Ten aanzien van de vraag of het beroepschrift voor het einde van de termijn ter post is bezorgd, overweegt de Raad het volgende. Het beroepschrift is niet per aangetekende post verzonden. Uit de poststempel op de enveloppe waarmee appellant het beroepschrift naar de rechtbank heeft gezonden blijkt niet op welke datum appellant het beroepschrift ter post heeft bezorgd, aangezien de datum van de poststempel onleesbaar is.
Nu de datum van terpostbezorging niet kan worden vastgesteld en de datum van ontvangst van het beroepschrift bezorging ter post na
18 februari 2004 zeker niet uitsluit, kan er naar het oordeel van de Raad niet van worden uitgegaan dat appellant het beroepschrift uiterlijk op de laatste dag van de termijn heeft verzonden. Het beroepschrift kan dan ook niet geacht worden te voldoen aan het bepaalde in artikel 6:9, tweede lid van de Awb.
Ten aanzien van een na afloop van de gestelde termijn ingediend beroepschrift blijft ingevolge artikel 6:11 van de Awb niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest. De Raad is niet gebleken van omstandigheden op grond waarvan redelijkerwijs zou moeten worden geoordeeld dat appellant niet in verzuim is geweest. De door appellant aangevoerde omstandigheid dat de Surinaamse posterijen verantwoordelijk zijn voor de trage verwerking van de post kan hem reeds niet baten, nu appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat het beroepschrift tijdig ter post is bezorgd.
Het vorenstaande leidt tot de slotsom dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
De Raad ziet geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Awb.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. H. van Leeuwen als voorzitter en mr. M.M. van der Kade en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2004.
(get.) H. van Leeuwen.
(get.) M. Gunter.