ECLI:NL:CRVB:2004:AR6455

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
19 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
01/1969 AAW/WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling tot proceskosten in hoger beroep na intrekking van het hoger beroep door het bestuursorgaan

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 19 november 2004, gaat het om een hoger beroep ingesteld door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De rechtbank had het beroep van verzoekster, die in België woont, gegrond verklaard en het bestreden besluit van 29 september 1999 vernietigd. De Raad van bestuur van het Uwv heeft op 21 augustus 2003 het hoger beroep ingetrokken, waarna verzoekster verzocht heeft om veroordeling van appellant in de proceskosten.

De Raad heeft vastgesteld dat, nu het hoger beroep is ingetrokken, het bestuursorgaan kan worden veroordeeld in de proceskosten van verzoekster, overeenkomstig artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. De gemachtigde van verzoekster heeft een overzicht van de gemaakte kosten ingediend, maar appellant heeft geen verweerschrift ingediend. De Raad heeft besloten het onderzoek ter zitting achterwege te laten, omdat beide partijen schriftelijk toestemming hebben verleend voor afdoening buiten zitting.

De Raad heeft de proceskosten in hoger beroep vastgesteld op € 322,-, op basis van het Besluit proceskosten bestuursrecht. De Raad heeft echter geoordeeld dat hij niet bevoegd is om appellant te veroordelen in de proceskosten van de procedure in eerste aanleg, omdat de uitspraak van de rechtbank kracht van gewijsde heeft gekregen. De beslissing van de Raad is om appellant te veroordelen in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van € 322,-, en deze uitspraak is openbaar uitgesproken door mr. M.M. van der Kade, in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
01/1969 AAW/WAO
U I T S P R A A K
met toepassing van artikel 21a van de Beroepswet inzake de kosten van het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[verzoekster], wonende te [woonplaats] (België), gedaagde, thans verzoekster
I. INLEIDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden, aangevuld bij schrijven van 27 augustus 2001, met bijlage, in hoger beroep gekomen van de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 21 februari 2001,
reg.nr. AWB 99/10506 AAW/WAO, waarbij het beroep van verzoekster gegrond is verklaard, het bestreden besluit van
29 september 1999 is vernietigd, het primaire besluit van 4 december 1999 is herroepen en ingetrokken onder bepaling dat de uitspraak in zoverre in de plaats treedt van het vernietigde besluit en met veroordeling van appellant in de proceskosten van verzoekster en tot vergoeding van het griffierecht.
Namens verzoekster heeft J.J. Houmes RA, belastingadviseur te Middelburg, bij schrijven van 20 september 2001 een verweerschrift ingediend, waarop door appellant bij schrijven van 10 oktober 2001 is gereageerd.
Bij schrijven van 21 augustus 2003 heeft appellant het door hem ingestelde hoger beroep ingetrokken. De gemachtigde van verzoekster heeft de Raad hierop bij faxbericht van 21 augustus 2003 verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten. De gemachtigde heeft bij schrijven van 6 oktober 2003 het formulier proceskosten met bewijsstukken van de gemaakte kosten in het geding gebracht.
Appellant heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Elk der partijen heeft, desgevraagd, schriftelijk toestemming verleend voor afdoening buiten zitting.
II. MOTIVERING
Gelet op de vanwege partijen gegeven toestemming daartoe heeft de Raad bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek gesloten.
Nu het hoger beroep door het bestuursorgaan is ingetrokken, kan het bestuursorgaan met overeenkomstige toepassing van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht worden veroordeeld in de kosten van verzoekster.
De gemachtigde van verzoekster heeft de Raad verzocht appellant te veroordelen in de proceskosten van verzoekster in beroep en in hoger beroep en heeft daartoe een overzicht van de gewerkte uren en gemaakte kosten in geding gebracht.
De Raad overweegt als volgt.
De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak appellant veroordeeld in de kosten die verzoekster in verband met het beroep redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten heeft de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb), vastgesteld op € 322,- (voorheen f 710,-) als kosten van verleende rechtsbijstand. Aangezien verzoekster geen hoger beroep heeft ingesteld tegen deze uitspraak en appellant het tegen deze uitspraak ingestelde beroep heeft ingetrokken, heeft deze uitspraak kracht van gewijsde gekregen. Hieruit volgt dat de Raad niet (meer) bevoegd is om appellant in de proceskosten met betrekking tot de procedure in eerste aanleg te veroordelen. Het verzoek om proceskosten dient daarom in zoverre te worden afgewezen.
De Raad acht termen aanwezig om appellant te veroordelen in de proceskosten die verzoekster in hoger beroep heeft moeten maken. De Raad begroot deze kosten, met inachtneming van het bepaalde in het Bpb, op € 322,-, voor verleende rechtsbijstand in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Veroordeelt gedaagde in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag groot € 322,-.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade in tegenwoordigheid van mr. M.B.M. Vermeulen als griffier en uitgesproken in het openbaar op 19 november 2004.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M.B.M. Vermeulen.