ECLI:NL:CRVB:2004:AR6402

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/3129 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake hoogte nabetaling WW-uitkering

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 mei 2004, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de hoogte van een nabetaling van de WW-uitkering, die appellant ontving na de intrekking van een maatregel die eerder op zijn uitkering was opgelegd. De gedaagde instantie had op 2 september 2003 de bezwaren van appellant gegrond verklaard en de maatregel ingetrokken, wat resulteerde in een nabetaling van € 126,93. Appellant was echter van mening dat hij € 4,99 te kort was gedaan en heeft hiertegen bezwaren ingediend.

De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 29 september 2004, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet en de relevante bepalingen. De Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Uiteindelijk heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de berekening van de gedaagde instantie correct was en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de nabetaling onjuist was.

De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 10 november 2004, waarbij mr. H.G. Rottier als rechter en M.D.F. de Moor als griffier aanwezig waren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft.

Uitspraak

E N K E L V O U D I G E K A M E R
04/3129 WW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen een door de rechtbank Middelburg op 28 mei 2004 onder kenmerk Awb 03/764 gewezen uitspraak, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft het hoger beroep nader aangevuld.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad van 29 september 2004, waar partijen, met bericht, niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Naar aanleiding van een uitspraak van de rechtbank heeft gedaagde bij besluit van 2 september 2003 de bezwaren van appellant tegen een hem per 4 november 2002 op zijn WW-uitkering opgelegde maatregel gegrond verklaard en die maatregel ingetrokken. Naar aanleiding van die intrekking heeft gedaagde een nabetaling verricht van € 126,93. Appellant heeft zich niet kunnen verenigen met de hoogte van deze nabetaling en heeft daartegen bezwaren ingediend stellende dat hem een bedrag van € 4,99 te kort is gedaan. Bij het thans bestreden besluit van 15 december 2003 heeft gedaagde die bezwaren ongegrond verklaard.
De rechtbank heeft het daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.
De Raad overweegt als volgt.
Zoals appellant zelf heeft aangegeven beperkt het geschil zich uitsluitend tot de hoogte van het terug te betalen bedrag. Het hoger beroep vormt een herhaling van de stellingen die appellant reeds in eerdere instantie heeft aangevoerd en bevat een uitgebreide berekening waaruit zou moeten blijken dat gedaagde € 4,99 te weinig heeft betaald.
Met de rechtbank ziet de Raad echter geen aanleiding om te concluderen dat de door gedaagde ingebrachte berekening onjuist is.
Voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht acht de Raad geen termen aanwezig.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004.
(get.) H.G. Rottier.
(get.) M.D.F. de Moor.