ECLI:NL:CRVB:2004:AR6402
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake hoogte nabetaling WW-uitkering
In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg van 28 mei 2004, waarin zijn beroep tegen een besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen ongegrond werd verklaard. Het geschil betreft de hoogte van een nabetaling van de WW-uitkering, die appellant ontving na de intrekking van een maatregel die eerder op zijn uitkering was opgelegd. De gedaagde instantie had op 2 september 2003 de bezwaren van appellant gegrond verklaard en de maatregel ingetrokken, wat resulteerde in een nabetaling van € 126,93. Appellant was echter van mening dat hij € 4,99 te kort was gedaan en heeft hiertegen bezwaren ingediend.
De Centrale Raad van Beroep heeft het hoger beroep behandeld op 29 september 2004, maar beide partijen zijn niet verschenen. De Raad heeft het geschil beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet en de relevante bepalingen. De Raad concludeert dat er geen termen zijn voor een proceskostenveroordeling op grond van artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht. Uiteindelijk heeft de Raad de uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat de berekening van de gedaagde instantie correct was en dat er geen aanleiding was om te concluderen dat de nabetaling onjuist was.
De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep is gedaan op 10 november 2004, waarbij mr. H.G. Rottier als rechter en M.D.F. de Moor als griffier aanwezig waren. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd, waarmee de beslissing van de rechtbank in stand blijft.