ECLI:NL:CRVB:2004:AR6399

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
03/4501 WW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de beëindiging van de schorsing van de WW-uitkering van appellant

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 10 november 2004, staat de beëindiging van de schorsing van de WW-uitkering van appellant, J.J.H.A. Janssen, centraal. De schorsing was eerder door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) opgelegd per 20 mei 2002, maar werd op 4 november 2002 opgeheven. Appellant had bezwaar gemaakt tegen het besluit van 6 januari 2003, waarin het Uwv het bezwaar ongegrond verklaarde. De rechtbank Middelburg verklaarde appellant in zijn beroep niet-ontvankelijk, omdat hij geen belang had bij de beoordeling van het bestreden besluit. De Centrale Raad van Beroep onderschrijft dit oordeel en bevestigt de uitspraak van de rechtbank.

De Raad stelt vast dat de argumenten van appellant betrekking hebben op gebeurtenissen die niet direct verband houden met het bestreden besluit. De Raad concludeert dat met de opheffing van de schorsing volledig is tegemoetgekomen aan de belangen van appellant. Er zijn geen gronden om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding wordt toegekend. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en de zaak wordt afgesloten zonder verdere gevolgen voor de appellant.

Uitspraak

03/4501 WW
E N K E L V O U D I G E K A M E R
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
J.J.H.A. Janssen, wonende te Rilland, appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant is in hoger beroep gekomen van een door de rechtbank Middelburg op 11 augustus 2003 onder nummer Awb 03/22 tussen partijen gewezen uitspraak
(de aangevallen uitspraak), waarbij het beroep van appellant tegen het door gedaagde op bezwaar gegeven besluit van 7 december 2001 (het bestreden besluit) ongegrond is verklaard.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 29 september 2004, waar appellant niet is verschenen en waar gedaagde zich, met bericht, niet heeft doen vertegenwoordigen.
II. MOTIVERING
De Raad stelt voorop dat het in dit geding aan de orde zijnde geschil wordt beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de daarop berustende bepalingen, zoals die luidden ten tijde als hier van belang.
Nadat gedaagde eerder de WW-uitkering van appellant per 20 mei 2002 had geschorst, heeft gedaagde die schorsing bij besluit van 4 november 2002 beëindigd. Het daartegen gerichte bezwaar heeft gedaagde bij het thans bestreden besluit van 6 januari 2003 ongegrond verklaard.
Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank appellant in zijn beroep niet-ontvankelijk verklaard onder de overweging dat appellant bij de beoordeling van het bestreden besluit geen belang heeft. De Raad onderschrijft dit oordeel. Met de opheffing van de schorsing is gedaagde geheel tegemoet gekomen aan de belangen van appellant. Hetgeen appellant heeft aangevoerd ziet voorts – althans, zo begrijpt de Raad de stellingen van appellant – op gebeurtenissen en een periode die niet direct betrekking hebben op het bestreden besluit.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
Beslist dient derhalve te worden als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gewezen door mr. H.G. Rottier, in tegenwoordigheid van M.D.F. de Moor als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 10 november 2004.
(get.) H.G. Rottier
(get.) M.D.F. de Moor.