ECLI:NL:CRVB:2004:AR6380
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- T. Hoogenboom
- H.G. Rottier
- Rechtspraak.nl
Herleving van het recht op WW-uitkering en de vaststelling van het recht op WW-uitkering
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 22 september 2004, staat de herleving van het recht op een WW-uitkering centraal. Appellante, die eerder een WW-uitkering ontving, heeft haar recht op uitkering aangevraagd na het beëindigen van haar dienstverband bij de Stichting PC Borsthuis. De Raad voor de Rechtspraak heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen die golden ten tijde van het geschil. Appellante had eerder een WW-uitkering ontvangen op basis van een verlies van 9 arbeidsuren per week, maar na haar dienstverband bij de Stichting PC Borsthuis, dat per 1 juni 2000 eindigde, heeft zij opnieuw een uitkering aangevraagd. De vraag die aan de orde is, is of de gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), het recht op WW-uitkering per 1 juni 2000 op de juiste wijze heeft vastgesteld.
De rechtbank Almelo had eerder in deze zaak geoordeeld dat het bestreden besluit van het Uwv correct was. De Centrale Raad van Beroep bevestigt dit oordeel en onderschrijft de overwegingen van de rechtbank. De Raad stelt vast dat de herleving van het recht op WW-uitkering, zoals vastgelegd in artikel 21 van de WW, niet de gewerkte uren bij de Stichting PC Borsthuis meerekent, omdat appellante daar niet in tenminste 26 weken heeft gewerkt. De Raad concludeert dat het recht op uitkering per 1 juni 2000 herleeft op basis van de eerder vastgestelde uitkering van 4 oktober 1999, zonder dat de uren bij de Stichting PC Borsthuis in aanmerking worden genomen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en het bestreden besluit blijft in stand.