ECLI:NL:CRVB:2004:AR6206

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4223 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WAO-uitkering op basis van gezondheidstoestand

In deze zaak gaat het om de weigering van een WAO-uitkering aan appellante, die zich op 15 november 1999 ziek meldde met zwangerschapsgerelateerde klachten. Appellante was werkzaam als telemarketing medewerkster en beviel op 6 juli 2000 van een gezonde dochter. Op 6 november 2000 werd zij onderzocht door verzekeringsarts M. Michels, die concludeerde dat appellante wel belastbaar was, ondanks vermoeidheidsklachten door een gestoorde nachtrust. Gedaagde, het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), weigerde bij besluit van 19 december 2000 om appellante met ingang van 12 november 2000 een uitkering krachtens de WAO toe te kennen, omdat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% werd geschat.

Appellante ging in hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ’s-Hertogenbosch, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaarde. De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 22 september 2004, waarbij appellante werd bijgestaan door haar advocaat, mr. M.J.M. Strijbosch. De Raad heeft op verzoek van de fungerend president psychiater J.D.J. Tilanus ingeschakeld om appellante te onderzoeken. Tilanus concludeerde in zijn rapport van 20 juli 2004 dat appellante op 12 november 2000 geen als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in haar gezondheidstoestand had en dat zij in staat was om de werkzaamheden te verrichten die door de arbeidsdeskundige waren geselecteerd.

De Raad heeft de bevindingen van Tilanus gevolgd en geen aanleiding gevonden om het oordeel van Tilanus niet te volgen, ook niet in het licht van de reactie van de behandelend psychiater A. Baaijens. De Raad concludeerde dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berustte en dat er geen gebreken aan het besluit kleefden. De aangevallen uitspraak werd dan ook bevestigd.

Uitspraak

02/4223 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Namens appellante heeft mr. M.J.M. Strijbosch, advocaat te Eindhoven, hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen gegeven uitspraak van de rechtbank ’s- Hertogenbosch van 26 juni 2002 (reg.nr. AWB 01/1493 WAO), waarnaar hierbij wordt verwezen.
Gedaagde heeft een verweerschrift, met bijlagen, ingediend.
Op verzoek van de fungerend president heeft J.D.J. Tilanus, psychiater te Eindhoven, appellante onderzocht en in een rapport van 20 juli 2004 van zijn bevindingen verslag gedaan en antwoord gegeven op de gestelde vragen.
Mr. Strijbosch voornoemd heeft een reactie van de behandelend psychiater A. Baaijens op dit rapport toegezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad op 22 september 2004, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Strijbosch, voornoemd, en waar gedaagde zich heeft laten vertegenwoordigen door W.F. Bergman, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante was werkzaam als telemarketing medewerkster voor 30 uur per week, toen zij zich op 15 november 1999 ziek meldde met zwangerschapsgerelateerde klachten.
Zij is op 6 juli 2000 bevallen van een gezonde dochter. Op 6 november 2000 is appellante gezien door de verzekeringsarts
M. Michels, die blijkens zijn rapport van diezelfde datum vaststelde dat er sprake was van vermoeidheidsklachten door een gestoorde nachtrust ten gevolge van spanningen door een “huilbaby”. De verzekeringsarts achtte appellante wel belastbaar en stelde een belastbaarheidsprofiel op. Arbeidskundig onderzoek leidde tot de conclusie dat appellante niet meer in staat was haar eigen werk te verrichten, maar nog wel gangbare arbeid, waarmee zij tenminste haar maatmaninkomen kon verdienen. Gedaagde weigerde vervolgens bij besluit van 19 december 2000 appellante met ingang van 12 november 2000 een uitkering krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toe te kennen, onder de overweging dat de mate van arbeidsongeschiktheid op minder dan 15% is te stellen.
Bij besluit van 14 mei 2001 (het bestreden besluit) verklaarde gedaagde het bezwaar van appellante ongegrond. De rechtbank verklaarde het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond.
In hoger beroep heeft appellante met een beroep op de door haar in geding gebrachte informatie van haar behandelend artsen, de Raad verzocht haar te laten onderzoeken door een geneeskundig onafhankelijk deskundige. Aan dit verzoek heeft de Raad gevolg gegeven door een rapport over appellante te laten uitbrengen door de psychiater Tilanus, voornoemd. Tilanus heeft in zijn rapport van 20 juli 2004 aangegeven dat appellante op 12 november 2000 geen als ziekte of gebrek aan te merken afwijkingen in haar gezondheidstoestand had, dat hij zich kan verenigen met de door de verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid van appellante en dat appellante op 12 november 2000 in staat was de werkzaamheden te verrichten, verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies.
De Raad heeft geen aanleiding gevonden het oordeel van Tilanus niet te volgen.
Met name heeft de Raad die aanleiding niet gevonden in de reactie van de behandelend psychiater Baaijens, voornoemd, op het rapport van Tilanus. Blijkens die reactie erkent Baaijens dat er, evenals in elk ander specialisme, verschil kan bestaan over de diagnostiek bij een cliënt. Voor haar mening verwijst zij naar het verslag van het intakegesprek van 22 oktober 2001. Tilanus was blijkens zijn rapport op de hoogte van de visie van Baaijens. Hij beschikte zowel over de in het dossier aanwezige brief van Baaijens aan de gemachtigde van appellante van 27 maart 2002, als over een aan hem gerichte brief van 1 juni 2004, waarin Baaijens haar visie uiteen heeft gezet en informatie over het beloop van de behandeling heeft gegeven. Het standpunt van Baaijens is evenmin als het standpunt van Tilanus gebaseerd op eigen waarneming op of omstreeks 12 november 2000. Baaijens heeft appellante eerst in oktober 2001 gezien. Baaijens baseert haar visie onder meer op het oordeel van de psychiater i.o. drs. K.A.A. Noppe, die appellante ook pas in mei 2001 voor het eerst zag. De visie van Tilanus wordt gedeeld door de verzekeringsarts Michels, die appellante vlak voor de datum in geding zag en door de bezwaarverzekeringsarts A. Deitz, die appellante enkele maanden daarna zag. Deze beide artsen hebben bij oriënterend psychisch onderzoek geen evidente functionele afwijkingen geconstateerd.
Voorgaande overwegingen hebben de Raad tot de conclusie gebracht dat het bestreden besluit op een juiste medische grondslag berust. Ook overigens is de Raad niet gebleken van aan het besluit klevende gebreken, zodat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking komt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. M.C. Bruning als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. A.W.M. Bijloos als leden, in tegenwoordigheid van mr. J.E.M.J. Hetharie als griffier en uitgesproken in het openbaar op 3 november 2004.
(get.) M.C. Bruning.
(get.) J.E.M.J. Hetharie.