ECLI:NL:CRVB:2004:AR6160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- N.J. van Vulpen-Grootjans
- R.C. Stam
- C.M. van Wechem
- Rechtspraak.nl
Weigering van AAW/WAO-uitkering wegens gebrek aan privaatrechtelijke dienstbetrekking
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in hoger beroep over de weigering van een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) en de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO). De appellant, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Assen. De rechtbank had geoordeeld dat de gedaagde, die als directeur werkzaam was bij een vennootschap, wel degelijk als verzekerde voor de WAO moest worden aangemerkt, omdat er sprake was van een privaatrechtelijke dienstbetrekking.
De Raad heeft in zijn overwegingen de feiten en omstandigheden rondom de arbeidsrelatie tussen gedaagde en de vennootschap onderzocht. Gedaagde was van 1992 tot 1996 als zelfstandige werkzaam en trad daarna in dienst van de vennootschap, waarbij hij één aandeel bezat en de overige aandelen in handen waren van zijn voormalige administrateur. Na een periode van ziekte werd zijn aanvraag voor een uitkering afgewezen, omdat volgens het Uwv er geen sprake was van een dienstbetrekking zoals bedoeld in de WAO.
De rechtbank had echter geoordeeld dat er wel degelijk sprake was van een gezagsverhouding en dat de voorwaarden voor een dienstbetrekking waren vervuld. In hoger beroep heeft de Raad de argumenten van het Uwv beoordeeld, maar kwam tot de conclusie dat de rechtbank terecht had geoordeeld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de omstandigheden waaronder gedaagde werkzaam was, wezenlijk verschilden van die van een zelfstandige. De Raad concludeerde dat de gedaagde recht had op de gevraagde uitkering, en dat de eerdere afwijzing door het Uwv niet terecht was.