ECLI:NL:CRVB:2004:AR5993

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4043 WAZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep tegen besluit over arbeidsongeschiktheid en behandeling als bezwaarschrift

In deze zaak heeft appellant hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank ’s-Gravenhage, die op 28 juni 2002 was gedaan. De Centrale Raad van Beroep heeft op 11 november 2004 uitspraak gedaan. De zaak betreft een geschil over de toekenning van een uitkering op grond van de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen (WAZ) en de vraag of er beroep openstond tegen het besluit van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen. De Raad overweegt dat er, in tegenstelling tot wat in het bestreden besluit is vermeld, geen beroep openstond, maar bezwaar. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren en het inleidend beroepschrift als bezwaarschrift had moeten doorsturen.

De Raad stelt verder vast dat appellant op 1 juni 1999 arbeidsongeschikt was, maar dat hij aan de bewijslast is om aan te tonen dat hij verzekerd was op grond van de WAO. De Raad heeft geen bewijs gezien dat appellant ten tijde van belang verzekerd was, waardoor de eerdere beslissing om de uitkering te weigeren, wordt bevestigd. De uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd, en de Raad verklaart het inleidend beroep niet-ontvankelijk. Gedaagde wordt opgedragen om het inleidend beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling te nemen.

Uitspraak

02/4043 WAZ
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellant], wonende te [woonplaats], appellant,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekering (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de op 28 juni 2002 door de rechtbank ’s-Gravenhage onder kenmerk 01/2248 tussen partijen gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft op 9 november 2002 een verklaring ingezonden.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 16 september 2004, waar appellant, zoals aangekondigd, niet is verschenen en waar voor gedaagde is verschenen mr. A.J. Verdonk, werkzaam bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen.
II. MOTIVERING
Op een daartoe strekkende aanvraag van appellant heeft gedaagde appellant bij beschikking van 22 januari 2001 ter zake van op 1 juni 1999 ingetreden arbeidsongeschiktheid ingaande 30 mei 2000 een uitkering ingevolge de Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen toegekend. Daartegen heeft appellant bezwaar gemaakt, aanvoerende dat hij uit hoofde van een privaatrechtelijke dienstbetrekking op 1 juni 1999 verzekerd was op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO).
Bij besluit van 23 mei 2001 heeft gedaagde het bezwaar ongegrond verklaard. Hij heeft daarbij onder meer overwogen, zakelijk, dat niet aannemelijk is geworden dat appellant ten tijde van belang verzekerd was op grond van de WAO en dat hem daarom terecht een uitkering op grond van die wet is onthouden. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
Ambtshalve overweegt de Raad het volgende.
Het eerste besluit omtrent de aanspraken van appellant op grond van de WAO is voormeld besluit van 23 mei 2001. Daartegen staat, ingevolge artikel 7:1 van de Algemene wet bestuursrecht, anders dan onder het bestreden besluit staat vermeld, geen beroep, maar bezwaar open. Dat betekent dat de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk had moeten verklaren en het inleidend beroepschrift ter behandeling als bezwaarschrift had moeten doorsturen.
Ten overvloede overweegt de Raad dat - tegenover de thans beschikbare, in andere richting wijzende gegevens - op appellant de bewijslast rust van het bestaan van een arbeidsovereenkomst met La Provence Restaurants Ltd.
Van voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten is de Raad niet gebleken.
Beslist wordt als volgt.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het inleidend beroep niet-ontvankelijk;
Verstaat dat gedaagde het inleidend beroepschrift als bezwaarschrift in behandeling zal nemen.
Gegeven door mr. R.C. Schoemaker als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van M. Renden als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2004.
(get.) R.C. Schoemaker.
(get.) M. Renden.
TTAG 9/11’04