ECLI:NL:CRVB:2004:AR5971

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
5 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/4715 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid en zorgvuldigheid van het medische onderzoek in WAO-zaak

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) tegen een uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid van een betrokkene die in 1991 ziek meldde en in 1992 een WAO-uitkering ontving. De betrokkene is in 1997 naar Turkije teruggekeerd en is daar onderzocht door een coördinatie-arts. Op basis van dit onderzoek is een belastbaarheidsprofiel opgesteld, waaruit bleek dat de betrokkene in staat was om enkele functies te vervullen. Echter, de uitkering werd in 2001 ingetrokken, wat leidde tot bezwaar en uiteindelijk tot deze rechtszaak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de herbeoordeling van de arbeidsongeschiktheid niet volledig is geweest. De bezwaararbeidsdeskundige heeft niet de juiste procedure gevolgd door overleg te plegen met de verzekeringsarts in plaats van de bezwaarverzekeringsarts. Dit heeft geleid tot een onzorgvuldig onderzoek, waarbij niet alle overschrijdingen van de psychische belastbaarheid zijn gemotiveerd. De Raad concludeert dat het bestreden besluit niet kan standhouden en bevestigt de uitspraak van de rechtbank, die het besluit van het Uwv had vernietigd.

De Raad benadrukt dat er geen proceskosten zijn gevorderd en dat er geen aanleiding is om proceskosten toe te kennen. De uitspraak bevestigt de noodzaak van zorgvuldigheid in het medische onderzoek en de beoordeling van arbeidsongeschiktheid.

Uitspraak

02/4715 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, appellant,
en
[gedaagde] als erfgename van [betrokkene], wonende te [woonplaats] (Turkije), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder appellant tevens verstaan het Lisv.
Appellant heeft op de daartoe bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 2 augustus 2002, nummer AWB 01/3744 WAO, waarnaar hierbij wordt verwezen.
Namens [betrokkene] (hierna: betrokkene) is een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft bij brieven van 12 juni 2003 en 24 augustus 2004 (desgevraagd) nadere stukken ingezonden.
Betrokkene is op 13 december 2003 overleden.
Het geding is ter behandeling aan de orde gesteld ter zitting van de Raad op 1 oktober 2004, waar partijen appellant met voorafgaand bericht niet zijn verschenen.
II. MOTIVERING
Betrokkene is werkzaam geweest als productiemedewerker. Hij was werkloos toen hij zich op 15 maart 1991 ziek meldde in verband met hoofdpijn en psychische klachten. Appellant heeft hem met ingang van 13 maart 1992 een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%. Betrokkene is in december 1997 teruggekeerd naar Turkije.
Op verzoek van appellant is betrokkene in Turkije onderzocht en is over hem rapport uitgebracht door de coördinatie-arts Aksoy. Het door deze arts in zijn rapport van 4 februari 2000 gegeven oordeel berust mede op de bevindingen bij onderzoek door een psychiater, een neuroloog, en fysiotherapeut, een KNO-arts en een specialist op het gebied van thoraxziekten. Aan de hand van dit rapport is door de verzekeringsarts Schaap voor betrokkene een belastbaarheidsprofiel opgesteld. De arbeidsdeskundige Zoetelief heeft vervolgens functies geselecteerd die betrokkene met de voor hem geldende belastbaarheid zou moeten kunnen vervullen. Betrokkenes arbeidsongeschiktheid is door hem, op basis van hetgeen betrokkene zou kunnen verdienen in de drie functies met het hoogste uurloon, afgezet tegen het voor hem geldende maatmaninkomen, vastgesteld op 13,2%.
Bij besluit van 10 januari 2001 heeft appellant betrokkenes uitkering ingevolge de WAO met ingang van 8 augustus 2001 ingetrokken. Nadat was gerapporteerd door de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg en de bezwaararbeidsdeskundige Grothe, heeft appellant bij het bestreden besluit van 5 oktober 2001 zijn besluit van 10 januari 2001 gehandhaafd.
De rechtbank heeft overwogen dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de zorgvuldigheid van het medische onderzoek en aan de juistheid van de door de verzekeringsarts voor betrokkene vastgestelde belastbaarheid. Wat de arbeidskundige kant van de zaak betreft is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat de overschrijding van de belastbaarheid op het aspect staan bij de functie van productiemedewerker niet is gemotiveerd. Nu bij het wegvallen van deze functie indeling in een hogere arbeidsongeschiktheidsklasse aan de orde zou zijn, heeft de rechtbank aanleiding gezien het bestreden besluit wegens schending van artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) te vernietigen en appellant op te dragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. De rechtbank heeft voorts een bepaling gegeven over de vergoeding van het griffierecht.
De Raad kan zich vinden in hetgeen de rechtbank heeft overwogen omtrent de medische kant van de zaak. Ook de Raad is van oordeel dat het onderzoek zorgvuldig is geweest en dat er geen aanknopingspunten zijn voor het oordeel dat betrokkenes beperkingen zijn onderschat.
Met betrekking tot de arbeidskundige component overweegt de Raad het volgende.
De rechtbank heeft het bestreden besluit vernietigd onder overweging dat niet was gemotiveerd dat de overschrijding van betrokkenes belastbaarheid bij het staan in de functie van productiemedewerker aanvaardbaar was. In hoger beroep heeft appellant alsnog een motivering voor deze overschrijding gegeven. Daarbij is erop gewezen dat de verzekeringsarts bij het aangeven van de belastbaarheid op dit onderdeel slechts de keuze heeft tussen vier uur per dag ten hoogste een half uur aaneen staan of acht uur per dag ten hoogste een uur aaneen staan. De belasting van de functie productiemedewerker
– vier uur per dag ten hoogste een uur aaneen – acht appellant, in het voetspoor van de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg, acceptabel nu bij betrokkene geen somatisch of psychiatrisch ziektebeeld aan de orde is op grond waarvan het aspect staan beperkt wordt. Bij dit aspect is aangesloten bij het rapport van de Turkse arts Aksoy, die heeft aangegeven dat betrokkene regelmatig kan staan, aldus appellant.
De Raad is van oordeel dat met deze motivering voldoende is onderbouwd dat de functie van productiemedewerker op het aspect staan voor betrokkene geschikt kan worden geacht.
Desalniettemin kan het bestreden besluit ook naar het oordeel van de Raad geen stand houden.
Nadat betrokkene bezwaar had aangetekend, is rapport uitgebracht door de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg. Deze is aan de hand van de beschikbare medische gegevens, betrokkenes bezwaarschrift en hetgeen tijdens de (telefonische) hoorzitting naar voren is gekomen, tot het oordeel gekomen dat het door de verzekeringsarts Schaap opgestelde belastbaarheidsprofiel voldoende aansluit op de diagnose en het klinisch beeld van betrokkene. Voorts heeft hij aangegeven dat de aanwezige overschrijding van de psychische belastbaarheid in de voor betrokkene geselecteerde functies naar zijn mening niet is toegestaan.
Vervolgens is de zaak herbeoordeeld door de bezwaararbeidsdeskundige Grothe. Zij heeft overleg gevoerd met de verzekeringsarts Schaap omtrent de aangegeven beperking ten aanzien van kortcyclisch werk (punt 28G van het belastbaarheidspatroon). Beoordeling van de zes door de arbeidsdeskundige Zoetelief geselecteerde functies bracht de bezwaararbeidsdeskundige Grothe tot het oordeel dat de functie van inpakker koekjes niet geschikt kon worden geacht. Op grond van de vijf resterende functies bedroeg de mate van arbeidsongeschiktheid van betrokkene naar haar oordeel 13%.
In het door de verzekeringsarts Schaap opgestelde belastbaarheidspatroon zijn onder punt 28, psychische belastbaarheid, beperkingen opgenomen ten aanzien van de onderdelen 28A (werken onder tijdsdruk), 28E (conflicthantering), 28G (kortcyclisch repetitief werk), 28H (verantwoordelijkheid en afbreukrisico) en 28I (lawaai). De vijf aan het bestreden besluit ten grondslag liggende functies laten op de volgende onderdelen van punt 28 een overschrijding van de belastbaarheid zien:
- assemblagemedewerker: 28A en 28G;
- productiemedewerker: 28A, 28G en 28I;
- operator: 28G en 28I;
- monteur: 28G
- expeditiemedewerker: 28A en 28G.
De Raad stelt in de eerste plaats vast dat geen volledige heroverweging van het besluit van 10 januari 2001 heeft plaatsgevonden nu de bezwaararbeidsdeskundige Grothe zich voor overleg heeft gewend tot de verzekeringsarts Schaap en niet tot de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg.
Voorts stelt de Raad vast dat bij vier van de vijf functies de overschrijding van één of meer onderdelen van punt 28 van het belastbaarheidspatroon geheel zonder toelichting is gebleven, hetgeen zeker in het licht van de aantekening van de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg dat de aanwezige overschrijding van de psychische belastbaarheid in de voorgehouden functies naar zijn mening niet is toegestaan, niet kan worden gepasseerd, terwijl de overschrijding van punt 28G in alle vijf functies van een motivering is voorzien zonder dat de bezwaarverzekeringsarts Ruitenberg zich daarover heeft uitgelaten, hetgeen – wederom in het licht van diens aantekening – evenmin acceptabel kan worden geacht.
Uit het vorenstaande vloeit voort dat het bestreden besluit wegens strijd met de artikelen 7:11 en 7:12 van de Awb geen stand kan houden. De aangevallen uitspraak komt derhalve voor bevestiging in aanmerking.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, nu geen proceskosten zijn gevorderd en van ambtshalve toe te kennen proceskosten niet is gebleken.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak;
Bepaalt dat van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen een recht van € 409,- wordt geheven.
Aldus gegeven door mr. M.M. van der Kade als voorzitter en mr. T.L. de Vries en mr. H.J. Simon als leden, in tegenwoordigheid van M. Gunter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 5 november 2004.
(get.) M.M. van der Kade.
(get.) M. Gunter.