ECLI:NL:CRVB:2004:AR5915

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
11 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
04/799 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtsgeldigheid van een brief inzake eigen risicodragerschap in het kader van de WAO

In deze zaak heeft appellante, een werkgever, hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Middelburg. De rechtbank had eerder geoordeeld dat de brief van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) aan appellante, waarin werd aangegeven dat zij als eigen risicodrager de WAO-uitkering aan een ex-werknemer moest betalen, een besluit in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) was. Appellante was van mening dat deze brief geen besluit was en dat zij niet op de hoogte was gesteld van de arbeidsongeschiktheid van de werknemer, waardoor zij niet in staat was om het risico van de betaling van de uitkering te overzien.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak behandeld op 30 september 2004. Tijdens de zitting heeft appellante zich laten vertegenwoordigen door haar directeur en een advocaat. De Raad heeft vastgesteld dat de brief van 23 december 2002 geen besluit is in de zin van de Awb, omdat het slechts informatie bevatte over de gevolgen van het eigen risicodragerschap en geen zelfstandige betekenis had. De Raad oordeelde dat het bezwaar van appellante tegen de brief niet-ontvankelijk verklaard had moeten worden.

De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van appellante gegrond verklaard. Tevens is gedaagde, het Uwv, veroordeeld in de kosten van het geding, die zijn begroot op € 1288,- voor de rechtsbijstand van appellante. De Raad heeft ook bepaald dat het Uwv het door appellante betaalde recht van € 580,- aan haar moet vergoeden. Deze uitspraak benadrukt het belang van de definitie van een besluit in het bestuursrecht en de rechten van werkgevers die als eigen risicodrager optreden.

Uitspraak

04/799 WAO
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], gevestigd te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Namens appellante is op bij aanvullend beroepschrift aangevoerde gronden hoger beroep ingesteld tegen de tussen partijen door de rechtbank Middelburg op 22 december 2003 onder kenmerk 03/349 gewezen uitspraak.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
De zaak is behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 september 2004, waar appellante, daartoe opgeroepen, zich heeft laten vertegenwoordigen door haar directeur M. Wisse, bijgestaan door mr. B.M. van Kerkvoorden, werkzaam bij ARAG Rechtsbijstand te Leusden, en waar namens gedaagde is verschenen A.J. van Loon, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Met ingang van 1 juni 2001 is [betrokkene] (betrokkene) in dienst van appellante getreden op basis van een arbeidsovereenkomst voor de duur van een jaar. Ingaande 11 juli 2001 heeft betrokkene zijn werkzaamheden wegens ziekte gestaakt. Gedaagde heeft hem bij besluit van 2 december 2002 per 10 juli 2002 een arbeidsongeschiktheidsuitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) toegekend. Appellante is niet hiertegen opgekomen. Zij is evenmin opgekomen tegen de haar door gedaagde op 20 november 2002 verleende toestemming om het risico van de betaling van de arbeidsongeschiktheidsuitkering zelf te dragen.
Bij brief van 23 december 2002 heeft gedaagde appellante geïnformeerd dat de aan betrokkene toegekende WAO-uitkering vanaf 1 januari 2003 door appellante dient te worden betaald. Hiertegen heeft appellante bezwaar gemaakt, daarbij aanvoerende - kort gezegd - dat gedaagde heeft verzuimd haar op de hoogte te stellen van de arbeidsongeschiktheid van betrokkene zodat appellante dit risico niet heeft kunnen afwegen bij haar beslissing om een aanvraag te doen ex artikel 75 van de WAO.
Bij het bestreden besluit van 23 april 2003 is het bezwaar ongegrond verklaard. Het beroep is door de rechtbank ongegrond verklaard.
Op grond van de door haar zelf gevraagde toestemming is appellante vanaf 1 januari 2003 eigen risicodrager. Het daarop betrekking hebbende besluit is onherroepelijk. Ingevolge artikel 75a, eerste lid, aanhef en onder a, van de WAO draagt zij zodoende gedurende vijf jaar nadat de WAO-uitkering is ingegaan het risico van de betaling van die uitkering die is toegekend aan de werknemer die, kort gezegd, op de eerste arbeidsongeschiktheidsdag tot haar in dienstbetrekking stond. Is een dergelijke uitkering ingegaan vóór de dag waarop de werkgever eigen risicodrager wordt, dan wordt, blijkens artikel 75b, eerste lid, van de WAO, het risico van de betaling vanaf die dag door de werkgever gedragen. Ingevolge het overeenkomstig van toepassing verklaarde artikel 75a, vierde lid, van de WAO betaalt de eigen risicodrager de door gedaagde toegekende arbeidsongeschiktheidsuitkering namens gedaagde aan de betrokken werknemer. Laat de eigen risicodrager betaling van deze uitkering na, dan betaalt gedaagde de uitkering en verhaalt deze uitkering op de eigen risicodrager.
De Raad overweegt ambtshalve het volgende.
Op grond van artikel 7:1, gelezen in samenhang met artikel 8:1 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), staat tegen een besluit bezwaar open. Onder een besluit wordt, blijkens artikel 1:3, eerste lid, van de Awb, verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
De brief van 23 december 2002 is geen besluit in deze zin. De brief bevat informatie over de direct uit de wet voortvloeiende gevolgen van het eigen risicodragerschap na de toekenning van een WAO-uitkering aan een (ex-) werknemer van appellante, en mist, naast het, door appellante afzonderlijk aangevochten, besluit ex artikel 75a, vierde lid, van de WAO, zelfstandige betekenis.
Gedaagde had het bezwaar van appellante daarom niet-ontvankelijk moeten verklaren. De rechtbank heeft ten onrechte nagelaten het beroep gegrond te verklaren en het bestreden besluit te vernietigen. De Raad zal doen wat de rechtbank had behoren te doen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb zelf in de zaak voorzien door het bezwaar niet-ontvankelijk te verklaren.
Voorts ziet de Raad aanleiding onder toepassing van artikel 8:75 van de Awb gedaagde te veroordelen in de kosten van het geding, aan de zijde van appellante wegens de haar verleende rechtsbijstand begroot op € 644,-- voor het geding in eerste aanleg en € 644,-- voor het geding in hoger beroep.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Vernietigt de aangevallen uitspraak;
Verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
Verklaart het bezwaar van appellante niet-ontvankelijk;
Veroordeelt gedaagde in de kosten van het geding, aan de zijde van appellante begroot op € 1288,-, te betalen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante;
Bepaalt dat het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen aan appellante het door haar betaalde recht, totaal € 580,-- aan haar vergoedt.
Gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier, en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2004.
(get.) B.J. van der Net.
(get.) A. Kovács.
MvK08114