ECLI:NL:CRVB:2004:AR5542
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van het recht op WW-uitkering vanwege het bereiken van de maximale uitkeringsduur
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het recht op een WW-uitkering van appellant, die met ingang van 8 februari 2002 geen recht meer had op een uitkering omdat de maximale uitkeringsduur was bereikt. De Centrale Raad van Beroep behandelt het hoger beroep dat door appellant is ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Maastricht van 16 september 2002. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, en appellant heeft hiertegen hoger beroep ingesteld met bij aanvullend beroepschrift aangegeven gronden. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft een verweerschrift ingediend en is vertegenwoordigd door mr. B. Drossaert.
De Raad stelt vast dat het geschil beoordeeld wordt aan de hand van de Werkloosheidswet (WW) en de relevante bepalingen. De Raad verwijst naar de feiten zoals weergegeven door de rechtbank in de eerdere uitspraak. Het besluit van gedaagde om de WW-uitkering van appellant te beëindigen is genomen op 14 maart 2002 en is gehandhaafd na bezwaar op 26 juni 2002. De rechtbank heeft in haar uitspraak de argumenten van appellant niet overtuigend geacht en het beroep ongegrond verklaard.
In hoger beroep heeft appellant geen nieuwe gezichtspunten aangevoerd die de Raad zouden kunnen overtuigen. De Raad onderschrijft de overwegingen van de rechtbank en concludeert dat er geen toezeggingen zijn gedaan door gedaagde over de voortzetting van de uitkering tijdens de opleiding van appellant. Daarom kan het hoger beroep niet slagen en bevestigt de Raad de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank bevestigd, zonder termen aanwezig te achten voor een veroordeling in de proceskosten.