ECLI:NL:CRVB:2004:AR5372
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- G.L.M.J. Stevens
- C.P.J. Goorden
- Rechtspraak.nl
Weigering van periodieke uitkering en ingangsdatum toeslag op grond van de WUBO voor burger-oorlogsslachtoffer
In deze zaak gaat het om de erkenning van eiser als burger-oorlogsslachtoffer en de daaropvolgende weigering van een periodieke uitkering door de Raadskamer WUBO van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser, geboren in 1933 in het voormalige Nederlands-Indië, had in maart 1995 een aanvraag ingediend voor erkenning als burger-oorlogsslachtoffer, maar deze werd in 1996 afgewezen vanwege het niet voldoen aan de territorialiteitseis. In november 2001 diende eiser een hernieuwde aanvraag in, die leidde tot erkenning van zijn psychische invaliditeit, maar de aanvraag voor een periodieke uitkering werd afgewezen. De Raad heeft de zaak behandeld op 23 september 2004, waarbij eiser in persoon verscheen en verweerster vertegenwoordigd werd door J.A. Groeneveld.
De Centrale Raad van Beroep overweegt dat volgens de Wet uitkeringen burger-oorlogsslachtoffers 1940-1945 (WUBO) recht op een periodieke uitkering bestaat voor slachtoffers die door hun invaliditeit gedwongen zijn hun werkzaamheden te beëindigen of te verminderen. Eiser stelde dat hij door zijn oorlogstrauma zijn werk niet naar behoren kon uitvoeren, maar de Raad concludeert dat er onvoldoende bewijs is dat eiser zijn werkzaamheden heeft moeten beëindigen of verminderen als gevolg van zijn oorlogsinvaliditeit. De Raad wijst erop dat uit de beschikbare informatie blijkt dat eiser in zijn functie bij P.T. Ometraco Group geen significante problemen ondervond die zijn werkprestaties beïnvloedden.
De Raad oordeelt dat de afwijzing van de periodieke uitkering terecht is en verklaart het beroep ongegrond. De beslissing van de verweerster wordt bevestigd, en er zijn geen termen aanwezig voor een vergoeding van proceskosten. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee leden van de Centrale Raad van Beroep, en is openbaar uitgesproken op 4 november 2004.