ECLI:NL:CRVB:2004:AR5368
Centrale Raad van Beroep
- Eerste aanleg - meervoudig
- C.G. Kasdorp
- G.L.M.J. Stevens
- C.P.J. Goorden
- Rechtspraak.nl
Afwijzing van het verzoek tot erkenning als oorlogsgetroffene en de beoordeling van onderduik in de zin van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 november 2004 uitspraak gedaan in het geschil tussen eiser, een joods kind dat in 1939 naar Nederland werd gebracht om vervolging te ontlopen, en de Raadskamer WUV van de Pensioen- en Uitkeringsraad. Eiser had een aanvraag ingediend voor een periodieke uitkering als vervolgde op basis van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945. De aanvraag werd afgewezen omdat het verblijf van eiser bij zijn pleegouders in Nederland niet als onderduik werd aangemerkt. De Raad oordeelde dat eiser tijdens de oorlog onder zijn eigen naam woonde en officieel geregistreerd stond, wat in strijd was met de definitie van onderduik volgens de Wet.
Eiser voerde aan dat hij, als kind van een joodse moeder, een reëel risico op deportatie had gelopen. De Raad heeft de argumenten van eiser zorgvuldig gewogen, waaronder zijn registratie bij de Joodsche Raad en de deportatie van zijn moeder en broers en zusters. De Raad concludeerde dat er voldoende bewijs was dat eiser ten minste in de jaren 1942 en 1943 ondergedoken moest zijn om aan vrijheidsberoving te ontkomen. De Raad oordeelde dat het bestreden besluit niet in stand kon blijven en verklaarde het beroep gegrond.
De Centrale Raad van Beroep vernietigde het besluit van de Pensioen- en Uitkeringsraad en bepaalde dat deze een nieuw besluit moest nemen, rekening houdend met de overwegingen in deze uitspraak. Tevens werd de Pensioen- en Uitkeringsraad veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van eiser, die zijn begroot op € 11,08, en het griffierecht van € 27,--. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om de omstandigheden van de aanvrager in het licht van de historische context van de Tweede Wereldoorlog te beoordelen.