ECLI:NL:CRVB:2004:AR5226
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Terugvordering onverschuldigd betaalde WAO-uitkering wegens inkomsten uit hennepplantage
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2004, staat de terugvordering van een WAO-uitkering centraal. Appellant, die een uitkering ontving op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), werd beschuldigd van het hebben van een hennepplantage. De Raad voor de Rechtspraak heeft vastgesteld dat appellant van januari tot en met juni 1999 een hennepplantage heeft gehad in de woning van zijn vriendin en ook in zijn eigen woning te [woonplaats]. Dit leidde tot een onderzoek door de opsporingsdienst, die concludeerde dat appellant in deze periode een wederrechtelijk voordeel had genoten van ongeveer f 205.000,--.
De uitkering van appellant was aanvankelijk vastgesteld op 80 tot 100% arbeidsongeschiktheid, maar werd in augustus 1998 herzien naar 35 tot 45%. Naar aanleiding van de melding van de politie over de hennepplantage heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) besloten om de WAO-uitkering over de jaren 1997, 1998 en de periode van 1 januari 1999 tot 1 oktober 1999 met terugwerkende kracht niet uit te betalen. Tevens werd een bedrag van f 76.448,33 (€ 34.690,74) aan onverschuldigd betaalde uitkering teruggevorderd.
Appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Alkmaar, maar de Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak bevestigd. De Raad oordeelde dat appellant geen afdoende verklaring had gegeven voor het excessieve stroomgebruik van het pand waarin de hennepplantage was gevestigd en dat hij geen concrete en verifieerbare gegevens had overgelegd die de schatting van zijn inkomsten door gedaagde konden aantasten. De Raad concludeerde dat de besluiten van het Uwv terecht waren genomen en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling.