ECLI:NL:CRVB:2004:AR5224
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- M.A. Hoogeveen
- H. Bolt
- B.M. van Dun
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van WW-uitkering en terugvordering onverschuldigd betaalde uitkering na ontdekking hennepplantage
In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep op 3 november 2004, staat de beëindiging van de WW-uitkering van appellant centraal. Appellant ontving van 5 augustus 1998 tot 12 oktober 1998 een WW-uitkering op basis van gedeeltelijke herleving van een eerder recht. De uitkering werd beëindigd omdat appellant vanaf 12 oktober 1998 volledig als zelfstandige werkzaam was. De aanleiding voor de beëindiging was een melding van de politie dat appellant een hennepplantage zou hebben gehad tijdens het ontvangen van zijn uitkering.
Naar aanleiding van deze melding heeft het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) een onderzoek ingesteld. Dit leidde tot een rapport van de opsporingsdienst regio Noord-West, waarin werd geconcludeerd dat appellant van 21 januari 1997 tot 12 oktober 1999 een hennepplantage had opgezet en onderhouden in zijn woning. Dit gebeurde terwijl hij een WW-uitkering ontving, wat hij niet of niet volledig aan de uitkeringsinstantie had gemeld. De opsporingsfunctionaris schatte dat appellant in deze periode negen oogsten had gehad.
Op basis van het rapport heeft het Uwv besloten de WW-uitkering met terugwerkende kracht te beëindigen en de onverschuldigd betaalde uitkering van f 3.364,50 (€ 1.526,74) terug te vorderen. Dit besluit werd gehandhaafd in het bestreden besluit van 1 augustus 2000. De rechtbank Alkmaar verklaarde het beroep van appellant ongegrond, waarna appellant in hoger beroep ging. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat appellant geen afdoende verklaring had gegeven voor zijn excessieve stroomgebruik in de jaren 1997 en 1998.
De Raad oordeelde dat de aangevallen uitspraak voor bevestiging in aanmerking kwam en dat er geen termen waren voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd gedaan door een collegiaal orgaan, met M.A. Hoogeveen als voorzitter, en werd openbaar uitgesproken.