ECLI:NL:CRVB:2004:AR4998

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 november 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/3587 AAW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag AAW-uitkering wegens minder dan 25% arbeidsongeschiktheid

In deze zaak gaat het om de afwijzing van een aanvraag voor een uitkering op basis van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW) door de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De appellante, die zich had gewend tot het Uwv met een aanvraag om uitkering, werd in eerste instantie afgewezen omdat zij minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank Zwolle had eerder het beroep tegen dit besluit ongegrond verklaard. De appellante, bijgestaan door haar advocaat, heeft hoger beroep ingesteld.

Tijdens de procedure is er een rapport uitgebracht door een bezwaarverzekeringsarts, die concludeerde dat er bij de appellante sprake was van preëxistente psychische stoornissen. De Raad heeft vervolgens een nader psychiatrisch onderzoek laten instellen, waaruit bleek dat de appellante een ongedifferentieerde somatoforme stoornis had, maar dat zij in staat was om de geselecteerde functies uit te oefenen, met uitzondering van enkele functies vanwege machinelawaai.

De Centrale Raad van Beroep heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij werd vastgesteld dat het medische en arbeidskundige onderzoek door het Uwv met de vereiste zorgvuldigheid had plaatsgevonden. De Raad oordeelde dat er voldoende functies beschikbaar waren waarop de schatting kon worden gebaseerd, en dat de appellante terecht niet arbeidsongeschikt was geacht. De Raad achtte geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, wat betekent dat er geen proceskostenvergoeding werd toegekend aan de appellante.

Uitspraak

02/3587 AAW
U I T S P R A A K
in het geding tussen:
[appellante], wonende te [woonplaats], appellante,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij brief van 3 april 2001 is appellante vanwege gedaagde in kennis gesteld van een ten aanzien van haar genomen besluit (hierna: het bestreden besluit) ter uitvoering van de Algemene Arbeidsongeschiktheidswet (AAW).
De rechtbank Zwolle heeft bij uitspraak van 29 mei 2002 (Awb 01/570) het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
Namens appellant is mr. Q.J. van Leeuwen, advocaat te Deventer, van die uitspraak in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft een verweerschrift ingediend.
Bij aanvullend beroepschrift van 17 november 2003 is een rapport overgelegd van 9 september 2003, uitgebracht door dr. L. Timmerman, psychiater te Deventer.
Het geding is behandeld ter zitting van de Raad van 10 december 2003, waar appellante in persoon is verschenen, bijgestaan door mr. Van Leeuwen voornoemd, en waar gedaagde zich heeft doen vertegenwoordigen door mr. B.M. Kleijs, werkzaam bij het Uwv.
Omdat het onderzoek niet volledig bleek te zijn geweest, is dit heropend.
Appellante heeft de Raad bij brief van 26 april 2004 nog stukken doen
toekomen.
Op verzoek van de Raad heeft R.P. Soeters, psychiater te Zwolle, op 27 mei 2004 een rapport uitgebracht.
Gedaagde heeft op dit rapport gereageerd bij brief van 3 augustus 2004.
Het geding is opnieuw behandeld ter zitting van de Raad van 6 oktober 2004, waar namens appellante is verschenen haar echtgenoot, bijgestaan door mr. Van Leeuwen voornoemd, en waar gedaagde zicht heeft doen vertegenwoordigen door J. van Dalfsen, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Appellante heeft zich in de loop van 1997 tot gedaagde gewend met een aanvraag om uitkering ingevolge de AAW, daarbij stellende dat zij sedert 29 november 1996 arbeidsongeschikt was. Naar aanleiding hiervan is appellante op 13 november 1997 verschenen op het spreekuur van een verzekeringsarts, die vaststelde dat appellante psychische klachten en schouderklachten had. Met inachtneming van de daaruit voortvloeiende beperkingen heeft een arbeidskundige voor appellante functies geselecteerd, waarmee zij een zodanig inkomen kon verdienen, dat zij voor minder dan 25% arbeidsongeschikt werd geacht.
Bij besluit van 23 februari 1999 is aan appelante dienovereenkomstig met ingang van 29 november 1997, in aansluiting op de zogeheten wachttijd van 52 weken, geen uitkering ingevolge de AAW toegekend.
Naar aanleiding van het bezwaar tegen dat besluit is op 9 januari 2001 een rapport uitgebracht door bezwaarverzekeringsarts J.M. Fokke, die mede op grond van door de huisarts van appellante verstrekte inlichtingen heeft geconcludeerd tot de aanwezigheid bij appellante van preëxistente psychische stoornissen, overeenkomend met de door de primaire verzekeringsarts vastgestelde belastbaarheid. Een arbeidskundige heroverweging leidde vervolgens niet tot een ander resultaat, zodat het bezwaar bij het bestreden besluit ongegrond werd verklaard
De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard onder overweging dat het medische en arbeidskundige onderzoek van de zijde van gedaagde met de vereiste zorgvuldigheid heeft plaatsgevonden.
In het door de gemachtigde van appellante in hoger beroep overgelegde rapport van 9 september 2003 van psychiater Timmerman voornoemd heeft de Raad aanleiding gezien een nader psychiatrisch onderzoek te laten instellen. De door de Raad geraadpleegde deskundige is in zijn rapport van 27 mei 2004 tot de conclusie gekomen dat bij appellante sprake is van een ongedifferentieerde somatoforme stoornis. Hij heeft zich kunnen verenigen met de door de betrokken verzekeringsartsen vastgestelde belastbaarheid. De deskundige is het verder eens met het standpunt dat de psychische beperkingen reeds preëxistent aanwezig waren. Hij achtte haar op de datum in geding in staat tot het vervullen van de werkzaamheden verbonden aan de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies, met uitzondering van twee functies waarin sprake was van machinelawaai.
De Raad kent voor zijn oordeelsvorming beslissende betekenis toe aan het door voornoemde deskundige uitgebrachte rapport, dat blijk geeft van een zorgvuldig onderzoek en dat van de zijde van appellante ook niet nader is bestreden. Vaststellend dat nog een voldoende aantal functies resteert, waarop de onderhavige schatting kon worden gebaseerd, is de Raad mitsdien tot de conclusie gekomen dat appellante terecht niet arbeidsongeschikt is geacht.
Uit het vorenstaande volgt dat de aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus gegeven door mr. Ch. van Voorst als voorzitter en mr. M.S.E. Wulffraat-van Dijk en mr. M.C. Bruning als leden, in tegenwoordigheid van J. Verrips als griffier en uitgesproken in het openbaar op 17 november 2004.
(get.) Ch. van Voorst.
(get.) J. Verrips.