ECLI:NL:CRVB:2004:AR4985

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
28 oktober 2004
Publicatiedatum
4 april 2013
Zaaknummer
02/1460 CSV + 02/1515 CSV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring van hoger beroep na finale kwijting door curator

In deze zaak, behandeld door de Centrale Raad van Beroep, zijn appellanten in hoger beroep gekomen tegen eerdere uitspraken van de rechtbank Haarlem. De rechtbank had op 24 januari 2002 de beroepen van appellanten gegrond verklaard voor wat betreft de hoogte en samenstelling van de gevorderde bedragen, maar had de beroepen voor het overige ongegrond verklaard. Appellanten, vertegenwoordigd door hun advocaat mr. J.J. van Deventer, hebben aanvullende beroepschriften ingediend. Gedaagde, de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), heeft verweerschriften ingediend en vragen beantwoord die door de Raad waren gesteld.

De zitting vond plaats op 30 september 2004, waarbij appellanten niet aanwezig waren, maar gedaagde werd vertegenwoordigd door mr. M.J. Lustenhouwer. De Raad concludeerde dat de door gedaagde verleende finale kwijting aan appellanten, door tussenkomst van de curator, het belang van appellanten bij een uitspraak op hun hoger beroep had doen vervallen. Hierdoor werd de niet-ontvankelijkheid van de hoger beroepen van appellanten vastgesteld. De Raad oordeelde dat er geen aanleiding was om toepassing te geven aan artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht, dat betrekking heeft op proceskosten.

De uitspraak werd gedaan op 28 oktober 2004, waarbij de Raad appellanten niet-ontvankelijk verklaarde in hun hoger beroepen. De beslissing werd genomen door de voorzitter en twee leden van de Raad, met mr. A. Kovács als griffier. De zaak had betrekking op de aansprakelijkheid van appellanten voor premies die verschuldigd waren door hun gefailleerde bedrijven, en de finale kwijting werd verleend na een schikking met de curator.

Uitspraak

02/1460 CSV + 02/1515 CSV
U I T S P R A A K
in de gedingen tussen:
[appellant 1], wonende te [woonplaats], en [appellant 2], wonende te [woonplaats], appellanten,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, gedaagde.
I. ONTSTAAN EN LOOP VAN HET GEDING
Met ingang van 1 januari 2002 is de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen in werking getreden. Ingevolge de Invoeringswet Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen treedt in dit geding de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) in de plaats van het Landelijk instituut sociale verzekeringen (Lisv). In deze uitspraak wordt onder gedaagde tevens verstaan het Lisv.
Bij besluiten van 17 april 2000 heeft gedaagde ongegrond verklaard de bezwaren van appellanten tegen besluiten van
7 december 1999, waarbij zij op grond van artikel 16d van de Coördinatiewet Sociale Verzekering hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de premies ingevolge de sociale werknemersverzekeringswetten, verschuldigd door [naam werkgever] over de jaren 1996 tot en met 1998.
De rechtbank Haarlem heeft bij uitspraken van 24 januari 2002, registratienummers 00-5192 en 00-5195, de namens appellanten tegen die besluiten ingestelde beroepen gegrond verklaard, voorzover de beroepen de hoogte en de samenstelling van de gevorderde bedragen betreffen, deze besluiten in zoverre vernietigd, de beroepen voor het overige ongegrond verklaard, gedaagde veroordeeld in de proceskosten van appellanten en gelast dat het Uwv het door appellanten betaalde griffierecht vergoedt.
Appellanten zijn bij gemachtigde mr. J.J. van Deventer, advocaat te Haarlem, op bij aanvullende beroepschriften (met bijlagen) van 23 mei 2002 aangevoerde gronden van die uitspraken bij de Raad in hoger beroep gekomen.
Gedaagde heeft verweerschriften, gedateerd 1 juli 2002, ingediend.
Bij brieven van 3 en 5 juli 2002 heeft mr. Van Deventer, voornoemd, de gronden van de hoger beroepen nader aangevuld.
Bij brieven van 9 juli 2004 heeft gedaagde enige vanwege de Raad gestelde vragen beantwoord.
De gedingen zijn gevoegd behandeld ter zitting van de Raad, gehouden op 30 september 2004, waar appellanten niet zijn verschenen en waar voor gedaagde is verschenen mr. M.J. Lustenhouwer, werkzaam bij het Uwv.
II. MOTIVERING
Ter zitting van de Raad is gebleken dat gedaagde ter zake van zijn vorderingen op appellanten als bestuurders van de gefailleerde bedrijven [naam werkgever] en [naam vennootschap], welke laatstgenoemde vennootschap (onder meer) de activa van [naam werkgever] had verworven, bij brief van 8 april 2003 de curator in het faillissement van [naam werkgever]
- naar aanleiding van een daartoe strekkend verzoek van deze curator mede namens de curator in het faillissement van [naam vennootschap] - heeft laten weten appellanten finale kwijting te verlenen na ontvangst van een bedrag van € 25.000,-. Dit bedrag heeft gedaagde ook ontvangen. Tevens is ter zitting van de Raad gebleken dat appellanten de door hen ingestelde beroepen bij de rechtbank Haarlem tegen besluiten strekkende tot handhaving van besluiten, waarbij zij hoofdelijk aansprakelijk zijn gesteld voor de door [naam vennootschap] niet betaalde premies, hebben ingetrokken in verband met de totstandgekomen schikking.
Gezien deze gang van zaken en bij gebreke van enige toelichting hierop van de kant van appellanten kan de Raad tot geen andere conclusie komen dan dat de door tussenkomst van de curator door gedaagde aan appellanten verleende finale kwijting het belang van appellanten bij een uitspraak op de door hen ingestelde hoger beroepen is komen te ontvallen.
Dit betekent dat appellanten in hun hoger beroepen niet-ontvankelijk verklaard dienen te worden.
De Raad acht geen termen aanwezig om toepassing te geven aan het bepaalde in artikel 8:75 van de Algemene wet bestuursrecht.
III. BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep,
Recht doende:
Verklaart appellanten niet-ontvankelijk in hun hoger beroepen.
Aldus gegeven door mr. B.J. van der Net als voorzitter en mr. G. van der Wiel en mr. R.C. Stam als leden, in tegenwoordigheid van mr. A. Kovács als griffier en uitgesproken in het openbaar op 28 oktober 2004.
(get) B.J. van der Net
(get) A. Kovács